Niederländisch
Detailübersetzungen für kijven (Niederländisch) ins Deutsch
kijven:
-
kijven (ruzie maken; ruziën; twisten; krakelen; kiften)
streiten; schimpfen; zanken; schelten; keifen; sichzanken; sichstreiten-
sichzanken Verb
-
sichstreiten Verb
Konjugationen für kijven:
o.t.t.
- kijf
- kijft
- kijft
- kijven
- kijven
- kijven
o.v.t.
- keef
- keef
- keef
- keven
- keven
- keven
v.t.t.
- heb gekeven
- hebt gekeven
- heeft gekeven
- hebben gekeven
- hebben gekeven
- hebben gekeven
v.v.t.
- had gekeven
- had gekeven
- had gekeven
- hadden gekeven
- hadden gekeven
- hadden gekeven
o.t.t.t.
- zal kijven
- zult kijven
- zal kijven
- zullen kijven
- zullen kijven
- zullen kijven
o.v.t.t.
- zou kijven
- zou kijven
- zou kijven
- zouden kijven
- zouden kijven
- zouden kijven
diversen
- kijf!
- kijft!
- gekeven
- kijvend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze