Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. boffen:
  2. bof:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für boffen (Niederländisch) ins Deutsch

boffen:

boffen Verb (bof, boft, bofte, boften, geboft)

  1. boffen
    glücken; Glüch haben
  2. boffen (geluk hebben; zwijnen)

Konjugationen für boffen:

o.t.t.
  1. bof
  2. boft
  3. boft
  4. boffen
  5. boffen
  6. boffen
o.v.t.
  1. bofte
  2. bofte
  3. bofte
  4. boften
  5. boften
  6. boften
v.t.t.
  1. heb geboft
  2. hebt geboft
  3. heeft geboft
  4. hebben geboft
  5. hebben geboft
  6. hebben geboft
v.v.t.
  1. had geboft
  2. had geboft
  3. had geboft
  4. hadden geboft
  5. hadden geboft
  6. hadden geboft
o.t.t.t.
  1. zal boffen
  2. zult boffen
  3. zal boffen
  4. zullen boffen
  5. zullen boffen
  6. zullen boffen
o.v.t.t.
  1. zou boffen
  2. zou boffen
  3. zou boffen
  4. zouden boffen
  5. zouden boffen
  6. zouden boffen
diversen
  1. bof!
  2. boft!
  3. geboft
  4. boffend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für boffen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Glüch haben boffen
Glück haben boffen; geluk hebben; zwijnen het treffen; mazzel hebben
glücken boffen het treffen; mazzel hebben; slagen voor

Verwandte Wörter für "boffen":


Verwandte Definitionen für "boffen":

  1. geluk hebben1
    • ik bof wel met die goeie baan1

Wiktionary Übersetzungen für boffen:

boffen
verb
  1. geluk hebben

bof:

bof [de ~ (m)] Nomen

  1. de bof (oorspeekselklierontsteking)
    der Mumps
  2. de bof (geluk hebbend; geluk)
    Glück; Schwein

Übersetzung Matrix für bof:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Glück bof; geluk; geluk hebbend buitenkans; buitenkansje; euforie; fortuin; fortuintje; geluk; gelukje; gelukkig toeval; gelukkigheid; gelukzaligheid; heerlijkheid; heil; het gelukkig-zijn; mazzel; mazzeltje; meevaller; opsteker; succes; tref; voordeel; voorspoed; voorspoedigheid; welbehagen; welslagen; welzijn
Mumps bof; oorspeekselklierontsteking
Schwein bof; geluk; geluk hebbend big; jong varken; varken; varkens; vuilbek; wild varken; zwijn

Verwandte Wörter für "bof":


Wiktionary Übersetzungen für bof:

bof
noun
  1. geluk, mazzel
  2. ziekte
bof
noun
  1. Medizin: Krankheit, bei der eine Entzündung insbesondere der Ohrspeicheldrüse vorliegt

Cross Translation:
FromToVia
bof Satthals; Struma; Kropf goitre — enlargement of the neck
bof Mumps mumps — contagious disease
bof Mumps; Rubula oreillons — Maladie des oreilles.