Home ->Wörterbücher ->Niederländisch/Deutsch ->Suche: scheel

Niederländische und deutsche Suchergebnisse für: scheel

Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. scheel:
  2. schelen:
  3. Wiktionary:
Deutsch nach Niederländisch:   mehr Daten
  1. scheel:

Niederländisch

Detailübersetzungen für scheel (Niederländisch) ins Deutsch

scheel:

scheel Adjektiv

  1. scheel (loensend; loens)
    schieläugig; scheel; schielend

Übersetzung Matrix für scheel:

ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
scheel loens; loensend; scheel
schielend loens; loensend; scheel
schieläugig loens; loensend; scheel

Verwandte Wörter für "scheel":

  • scheelheid, schele

Wiktionary Übersetzungen für scheel:

Cross Translation:
FromToVia
• scheel → schielend ↔ cross-eyed — having both eyes oriented inward
• scheel → schielend ↔ crosseyed — having both eyes oriented inward, especially involuntarily

schelen:

schelen [het ~] Nomen

  1. het schelen (verschillen)
    die Unterschiede; die Differenzen

schelen Verb (scheel, scheelt, scheelde, scheelden, gescheeld)

  1. schelen (verschil maken; verschillen)
    unterschiedlich sein; abweichen; sich unterscheiden
    • abweichen Verb (weiche ab, weichest ab, weicht ab, wich ab, wicht ab, abgewichen)
    • sich unterscheiden Verb (unterscheide mich, unterscheidest dich, unterscheidet sich, unterschied sich, unterschiedet euch, sich unterschieden)

Konjugationen für schelen:

o.t.t.
  1. scheel
  2. scheelt
  3. scheelt
  4. schelen
  5. schelen
  6. schelen
o.v.t.
  1. scheelde
  2. scheelde
  3. scheelde
  4. scheelden
  5. scheelden
  6. scheelden
v.t.t.
  1. heb gescheeld
  2. hebt gescheeld
  3. heeft gescheeld
  4. hebben gescheeld
  5. hebben gescheeld
  6. hebben gescheeld
v.v.t.
  1. had gescheeld
  2. had gescheeld
  3. had gescheeld
  4. hadden gescheeld
  5. hadden gescheeld
  6. hadden gescheeld
o.t.t.t.
  1. zal schelen
  2. zult schelen
  3. zal schelen
  4. zullen schelen
  5. zullen schelen
  6. zullen schelen
o.v.t.t.
  1. zou schelen
  2. zou schelen
  3. zou schelen
  4. zouden schelen
  5. zouden schelen
  6. zouden schelen
en verder
  1. ben gescheeld
  2. bent gescheeld
  3. is gescheeld
  4. zijn gescheeld
  5. zijn gescheeld
  6. zijn gescheeld
diversen
  1. scheel!
  2. scheelt!
  5. gescheeld
  6. schelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für schelen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Differenzen schelen; verschillen
Unterschiede schelen; verschillen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
abweichen schelen; verschil maken; verschillen afweken; afwijken; verschillen
sich unterscheiden schelen; verschil maken; verschillen excelleren; onderscheiden; overtreffen; schitteren; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken
unterschiedlich sein schelen; verschil maken; verschillen

Verwandte Wörter für "schelen":


Verwandte Definitionen für "schelen":

  1. verschil uitmaken1
    • het scheelt dat hij zo aardig is1

Wiktionary Übersetzungen für schelen:

schelen
verb
  1. een verschil maken
Cross Translation:
FromToVia
• schelen → aufschieben; fristen; stunden; vertagen; verzögern; verschieden sein; variieren; schwanken; abwechseln; wechseln; abweichen; differieren; sich unterscheiden ↔ différer — Traductions à trier suivant le sens
• schelen → fehlen; missen; mangeln; ermangeln; verfehlen; vermissen ↔ manquer — (vieilli) faillir, tomber en faute.

Computerübersetzung von Drittern:


Deutsch

Detailübersetzungen für scheel (Deutsch) ins Niederländisch

scheel:

scheel Adjektiv

  1. scheel (schieläugig; schielend)
    loensend; scheel; loens

Übersetzung Matrix für scheel:

AdjectiveVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
loens scheel; schielend; schieläugig
scheel scheel; schielend; schieläugig
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
loensend scheel; schielend; schieläugig

Computerübersetzung von Drittern:






Kostenfreie, schnelle Übersetzungen

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Seite gezeigt in 0.0474 Sekunden
Seite aufgebaut in 1.0 Sekunden