Niederländisch
Detailübersetzungen für opladen (Niederländisch) ins Deutsch
opladen:
-
opladen (op iets laden)
aufladen; elektrizieren-
elektrizieren Verb (elektriziere, elektrizierst, elektriziert, elektrizierte, elektriziertet, elektriziert)
Konjugationen für opladen:
o.t.t.
- laad op
- laadt op
- laadt op
- laden op
- laden op
- laden op
o.v.t.
- laadde op
- laadde op
- laadde op
- laadden op
- laadden op
- laadden op
v.t.t.
- heb opgeladen
- hebt opgeladen
- heeft opgeladen
- hebben opgeladen
- hebben opgeladen
- hebben opgeladen
v.v.t.
- had opgeladen
- had opgeladen
- had opgeladen
- hadden opgeladen
- hadden opgeladen
- hadden opgeladen
o.t.t.t.
- zal opladen
- zult opladen
- zal opladen
- zullen opladen
- zullen opladen
- zullen opladen
o.v.t.t.
- zou opladen
- zou opladen
- zou opladen
- zouden opladen
- zouden opladen
- zouden opladen
en verder
- ben opgeladen
- bent opgeladen
- is opgeladen
- zijn opgeladen
- zijn opgeladen
- zijn opgeladen
diversen
- laad op!
- laadt op!
- opgeladen
- opladend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für opladen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
aufladen | op iets laden; opladen | beladen; bevrachten; geweer laden; inladen; laden; opladen elektriciteit; opnieuw laden |
elektrizieren | op iets laden; opladen | elektriseren |