Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für borduur (Niederländisch) ins Deutsch
borduren:
Konjugationen für borduren:
o.t.t.
- borduur
- borduurt
- borduurt
- borduren
- borduren
- borduren
o.v.t.
- borduurde
- borduurde
- borduurde
- borduurden
- borduurden
- borduurden
v.t.t.
- heb geborduurd
- hebt geborduurd
- heeft geborduurd
- hebben geborduurd
- hebben geborduurd
- hebben geborduurd
v.v.t.
- had geborduurd
- had geborduurd
- had geborduurd
- hadden geborduurd
- hadden geborduurd
- hadden geborduurd
o.t.t.t.
- zal borduren
- zult borduren
- zal borduren
- zullen borduren
- zullen borduren
- zullen borduren
o.v.t.t.
- zou borduren
- zou borduren
- zou borduren
- zouden borduren
- zouden borduren
- zouden borduren
diversen
- borduur!
- borduurt!
- geborduurd
- bordurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für borduren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
einfädeln | borduren; inborduren | iets in te brengen hebben; inbrengen; inpassen; passen in |
einhäkeln | borduren; inborduren | |
einnähen | borduren; inborduren | innaaien |
einweben | borduren; inborduren | doorweven; in elkaar grijpen; ineengrijpen; ineenstrengelen; ineenvlechten; inpassen; inweven; passen in; samenvlechten; verstrengelen; vervlechten; verweven |
häkeln | borduren; inborduren | |
sticken | borduren; inborduren |