Übersicht
Niederländisch nach Deutsch: mehr Daten
- afbestellen:
-
Wiktionary:
- afbestellen → abbestellen
Niederländisch
Detailübersetzungen für afbestellen (Niederländisch) ins Deutsch
afbestellen:
-
afbestellen (annuleren; afzeggen; nietig verklaren; intrekken; afgelasten)
annulieren; stornieren; absagen; rückgängig machen; abbestellen; einstellen; streichen; aufheben-
rückgängig machen Verb (mache rückgängig, machst rückgängig, macht rückgängig, machte rückgängig, machtet rückgängig, rückgängig gemacht)
-
abbestellen Verb
Konjugationen für afbestellen:
o.t.t.
- bestel af
- bestelt af
- bestelt af
- bestellen af
- bestellen af
- bestellen af
o.v.t.
- bestelde af
- bestelde af
- bestelde af
- bestelden af
- bestelden af
- bestelden af
v.t.t.
- heb afbesteld
- hebt afbesteld
- heeft afbesteld
- hebben afbesteld
- hebben afbesteld
- hebben afbesteld
v.v.t.
- had afbesteld
- had afbesteld
- had afbesteld
- hadden afbesteld
- hadden afbesteld
- hadden afbesteld
o.t.t.t.
- zal afbestellen
- zult afbestellen
- zal afbestellen
- zullen afbestellen
- zullen afbestellen
- zullen afbestellen
o.v.t.t.
- zou afbestellen
- zou afbestellen
- zou afbestellen
- zouden afbestellen
- zouden afbestellen
- zouden afbestellen
diversen
- bestel af!
- bestelt af!
- afbesteld
- afbestellende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
afbestellen (annuleren)
Übersetzung Matrix für afbestellen:
Wiktionary Übersetzungen für afbestellen:
afbestellen
verb
-
een besteld iets afzeggen
- afbestellen → abbestellen