Übersicht
Niederländisch nach Deutsch: mehr Daten
- distantiëren:
-
Wiktionary:
- distantiëren → sich distanzieren
Niederländisch
Detailübersetzungen für distantiëren (Niederländisch) ins Deutsch
distantiëren:
-
distantiëren
distanzieren-
distanzieren Verb (distanziere, distanzierst, distanziert, distanzierte, distanziertet, distanziert)
-
Konjugationen für distantiëren:
o.t.t.
- distantieer
- distantieert
- distantieert
- distantiëren
- distantiëren
- distantiëren
o.v.t.
- distantieerde
- distantieerde
- distantieerde
- distantieerden
- distantieerden
- distantieerden
v.t.t.
- heb gedistantieerd
- hebt gedistantieerd
- heeft gedistantieerd
- hebben gedistantieerd
- hebben gedistantieerd
- hebben gedistantieerd
v.v.t.
- had gedistantieerd
- had gedistantieerd
- had gedistantieerd
- hadden gedistantieerd
- hadden gedistantieerd
- hadden gedistantieerd
o.t.t.t.
- zal distantiëren
- zult distantiëren
- zal distantiëren
- zullen distantiëren
- zullen distantiëren
- zullen distantiëren
o.v.t.t.
- zou distantiëren
- zou distantiëren
- zou distantiëren
- zouden distantiëren
- zouden distantiëren
- zouden distantiëren
diversen
- distantieer!
- distantieert!
- gedistantieerd
- distantiërend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für distantiëren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
distanzieren | distantiëren |
Wiktionary Übersetzungen für distantiëren:
distantiëren
verb
-
afstand nemen
- distantiëren → sich distanzieren