Niederländisch
Detailübersetzungen für opzadelen (Niederländisch) ins Deutsch
opzadelen:
-
opzadelen
Konjugationen für opzadelen:
o.t.t.
- zadel op
- zadelt op
- zadelt op
- zadelen op
- zadelen op
- zadelen op
o.v.t.
- zadelde op
- zadelde op
- zadelde op
- zadelden op
- zadelden op
- zadelden op
v.t.t.
- heb opgezadeld
- hebt opgezadeld
- heeft opgezadeld
- hebben opgezadeld
- hebben opgezadeld
- hebben opgezadeld
v.v.t.
- had opgezadeld
- had opgezadeld
- had opgezadeld
- hadden opgezadeld
- hadden opgezadeld
- hadden opgezadeld
o.t.t.t.
- zal opzadelen
- zult opzadelen
- zal opzadelen
- zullen opzadelen
- zullen opzadelen
- zullen opzadelen
o.v.t.t.
- zou opzadelen
- zou opzadelen
- zou opzadelen
- zouden opzadelen
- zouden opzadelen
- zouden opzadelen
en verder
- ben opgezadeld
- bent opgezadeld
- is opgezadeld
- zijn opgezadeld
- zijn opgezadeld
- zijn opgezadeld
diversen
- zadel op!
- zadelt op!
- opgezadeld
- opzadelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für opzadelen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
aufsatteln | opzadelen | |
satteln | opzadelen | zadelen |