Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. gezaghebbend:
  2. gezag hebben:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für gezaghebbend (Niederländisch) ins Deutsch

gezaghebbend:

gezaghebbend Adjektiv

  1. gezaghebbend (met gezag bekleed)
  2. gezaghebbend (vooraanstaande; toonaangevend; dominant; maatgevend)

Übersetzung Matrix für gezaghebbend:

ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
leitend dominant; gezaghebbend; maatgevend; toonaangevend; vooraanstaande aanvoerend; eerste; leidend; leidinggevend; vooraan; voorin; voorop
maßgebend dominant; gezaghebbend; maatgevend; met gezag bekleed; toonaangevend; vooraanstaande gezichtsbepalend; invloedrijk; toonaangevend; vooraanstaand
tonangebend dominant; gezaghebbend; maatgevend; toonaangevend; vooraanstaande aanvoerend; eerste; leidend; vooraan; voorin; voorop
voranstehende dominant; gezaghebbend; maatgevend; toonaangevend; vooraanstaande

Verwandte Wörter für "gezaghebbend":

  • gezaghebbendheid, gezaghebbende

Wiktionary Übersetzungen für gezaghebbend:

gezaghebbend
adjective
  1. overwicht hebbend of gewicht hebbend

Cross Translation:
FromToVia
gezaghebbend autoritativ autoritaire — Associé à une personne qui user ou montrer de l’autorité.

gezag hebben:

gezag hebben Verb (heb gezag, hebt gezag, heeft gezag, had gezag, hadden gezag, gezag gehad)

  1. gezag hebben
    herrschen; Gewalt ausüben; Macht ausüben; Autorität haben

Konjugationen für gezag hebben:

o.t.t.
  1. heb gezag
  2. hebt gezag
  3. heeft gezag
  4. hebben gezag
  5. hebben gezag
  6. hebben gezag
o.v.t.
  1. had gezag
  2. had gezag
  3. had gezag
  4. hadden gezag
  5. hadden gezag
  6. hadden gezag
v.t.t.
  1. heb gezag gehad
  2. hebt gezag gehad
  3. heeft gezag gehad
  4. hebben gezag gehad
  5. hebben gezag gehad
  6. hebben gezag gehad
v.v.t.
  1. had gezag gehad
  2. had gezag gehad
  3. had gezag gehad
  4. hadden gezag gehad
  5. hadden gezag gehad
  6. hadden gezag gehad
o.t.t.t.
  1. zal gezag hebben
  2. zult gezag hebben
  3. zal gezag hebben
  4. zullen gezag hebben
  5. zullen gezag hebben
  6. zullen gezag hebben
o.v.t.t.
  1. zou gezag hebben
  2. zou gezag hebben
  3. zou gezag hebben
  4. zouden gezag hebben
  5. zouden gezag hebben
  6. zouden gezag hebben
diversen
  1. heb gezag!
  2. hebt gezag!
  3. gezag gehad
  4. gezaghebbend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für gezag hebben:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Autorität haben gezag hebben
Gewalt ausüben gezag hebben
Macht ausüben gezag hebben
herrschen gezag hebben bevelen; commanderen; de overhand hebben; decreteren; domineren; gebieden; gelasten; gezaghebben; heerschappij voeren; heersen; heersen van griep; macht uitoefenen; opdragen; overheersen; regeren; verordenen; verspreiden van ziekte

Computerübersetzung von Drittern: