Niederländisch

Detailübersetzungen für opgesloten (Niederländisch) ins Deutsch

opgesloten:

opgesloten Adjektiv

  1. opgesloten (gevangen genomen; gevangen; geïnterneerd; vastgezet)
    gefangen; verhaftet

Übersetzung Matrix für opgesloten:

ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
gefangen gevangen; gevangen genomen; geïnterneerd; opgesloten; vastgezet gearresteerd
verhaftet gevangen; gevangen genomen; geïnterneerd; opgesloten; vastgezet gearresteerd

Verwandte Wörter für "opgesloten":

  • opgeslotenheid

Wiktionary Übersetzungen für opgesloten:

opgesloten
adjective
  1. geïsoleerd van de buitenwereld

opgesloten form of opsluiten:

opsluiten Verb (sluit op, sloot op, sloten op, opgesloten)

  1. opsluiten (gevangen zetten; isoleren; interneren)
    einschließen; einsperren; gefangenhalten; festsetzen; einpferchen
    • einschließen Verb (schließe ein, schließest ein, schließt ein, schloß ein, schloßet ein, eingeschlossen)
    • einsperren Verb (sperre ein, sperrst ein, sperrt ein, sperrte ein, sperrtet ein, eingesperrt)
    • festsetzen Verb (setze fest, setzt fest, setzte fest, setztet fest, festgesetzt)
    • einpferchen Verb (pferche ein, pferchst ein, pfercht ein, pferchte ein, pferchtet ein, eingepfercht)
  2. opsluiten (in de cel zetten; vastzetten)
    einschließen; einsperren; im Gefängnis werfen; aufsperren
    • einschließen Verb (schließe ein, schließest ein, schließt ein, schloß ein, schloßet ein, eingeschlossen)
    • einsperren Verb (sperre ein, sperrst ein, sperrt ein, sperrte ein, sperrtet ein, eingesperrt)
    • aufsperren Verb (sperre auf, sperrst auf, sperrt auf, sperrte auf, sperrtet auf, aufgesperrt)
  3. opsluiten (vastzetten)
    einsperren
    • einsperren Verb (sperre ein, sperrst ein, sperrt ein, sperrte ein, sperrtet ein, eingesperrt)
  4. opsluiten (achter de tralies zetten)

Konjugationen für opsluiten:

o.t.t.
  1. sluit op
  2. sluit op
  3. sluit op
  4. sluiten op
  5. sluiten op
  6. sluiten op
o.v.t.
  1. sloot op
  2. sloot op
  3. sloot op
  4. sloten op
  5. sloten op
  6. sloten op
v.t.t.
  1. heb opgesloten
  2. hebt opgesloten
  3. heeft opgesloten
  4. hebben opgesloten
  5. hebben opgesloten
  6. hebben opgesloten
v.v.t.
  1. had opgesloten
  2. had opgesloten
  3. had opgesloten
  4. hadden opgesloten
  5. hadden opgesloten
  6. hadden opgesloten
o.t.t.t.
  1. zal opsluiten
  2. zult opsluiten
  3. zal opsluiten
  4. zullen opsluiten
  5. zullen opsluiten
  6. zullen opsluiten
o.v.t.t.
  1. zou opsluiten
  2. zou opsluiten
  3. zou opsluiten
  4. zouden opsluiten
  5. zouden opsluiten
  6. zouden opsluiten
en verder
  1. ben opgesloten
  2. bent opgesloten
  3. is opgesloten
  4. zijn opgesloten
  5. zijn opgesloten
  6. zijn opgesloten
diversen
  1. sluit op!
  2. sluit op!
  3. opgesloten
  4. opsluitend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für opsluiten:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
aufsperren in de cel zetten; opsluiten; vastzetten kraken; losbreken; openbreken; openrukken; opensperren
einpferchen gevangen zetten; interneren; isoleren; opsluiten bijsluiten; bijvoegen; detineren; gevangenhouden; in hechtenis houden; insluiten; kooien; omsingelen; omsluiten; toevoegen; vasthouden
einschließen gevangen zetten; in de cel zetten; interneren; isoleren; opsluiten; vastzetten bijsluiten; bijvoegen; detineren; erbij rekenen; gevangenhouden; in hechtenis houden; inleggen; inpassen; insluiten; invoegen; meerekenen; meetellen; omgeven; omringen; omsingelen; omsluiten; passen in; toevoegen; tussenleggen; vasthouden
einsperren gevangen zetten; in de cel zetten; interneren; isoleren; opsluiten; vastzetten aanhouden; arresteren; bijsluiten; bijvoegen; detineren; gevangenhouden; gevangennemen; in hechtenis houden; in hechtenis nemen; inrekenen; insluiten; kooien; oppakken; schutten; toevoegen; vasthouden; vatten
festsetzen gevangen zetten; interneren; isoleren; opsluiten bepalen; beslissen; besluiten; definiëren; determineren; detineren; gevangenhouden; in hechtenis houden; nader omschrijven; omschrijven; op spaarrekening vastzetten; preciseren; vasthouden; vaststellen; vastzetten
gefangenhalten gevangen zetten; interneren; isoleren; opsluiten gevangen houden
gefangennehmen achter de tralies zetten; opsluiten
im Gefängnis werfen in de cel zetten; opsluiten; vastzetten

Verwandte Definitionen für "opsluiten":

  1. hem in een dichte afgesloten ruimte zetten1
    • de dief werd in de gevangenis opgesloten1

Wiktionary Übersetzungen für opsluiten:

opsluiten
verb
  1. (overgankelijk) iemand achter slot gevangen zetten

Cross Translation:
FromToVia
opsluiten einsperren incarcerate — to lock away in prison
opsluiten einschließen; spannen; klemmen; pressen; zwängen; zusammendrücken; kondensieren; komprimieren serrer — Renfermer, ranger, mettre en lieu sûr, à l’abri. (Sens général).

Verwandte Übersetzungen für opgesloten