Übersicht
Niederländisch nach Deutsch: mehr Daten
- aanknopen:
-
Wiktionary:
- aanknopen → anschließen, knoten, binden, verbinden
Niederländisch
Detailübersetzungen für aanknopen (Niederländisch) ins Deutsch
aanknopen:
-
aanknopen (aangaan)
-
aanknopen (beginnen; aanbinden)
-
aanknopen (gesprek aanknopen; ter sprake brengen; aansnijden; starten; entameren; openen; opwerpen; te berde brengen; aankaarten)
aufwerfen; anschneiden; Gespräch anknöpfen; Zur Sprache bringen-
anschneiden Verb (schneide an, schneidest an, schneidet an, schnitt an, schnittet an, angeschnitten)
-
Gespräch anknöpfen Verb
-
Zur Sprache bringen Verb
Konjugationen für aanknopen:
o.t.t.
- knoop aan
- knoopt aan
- knoopt aan
- knopen aan
- knopen aan
- knopen aan
o.v.t.
- knoopte aan
- knoopte aan
- knoopte aan
- knoopten aan
- knoopten aan
- knoopten aan
v.t.t.
- heb aangeknoopt
- hebt aangeknoopt
- heeft aangeknoopt
- hebben aangeknoopt
- hebben aangeknoopt
- hebben aangeknoopt
v.v.t.
- had aangeknoopt
- had aangeknoopt
- had aangeknoopt
- hadden aangeknoopt
- hadden aangeknoopt
- hadden aangeknoopt
o.t.t.t.
- zal aanknopen
- zult aanknopen
- zal aanknopen
- zullen aanknopen
- zullen aanknopen
- zullen aanknopen
o.v.t.t.
- zou aanknopen
- zou aanknopen
- zou aanknopen
- zouden aanknopen
- zouden aanknopen
- zouden aanknopen
diversen
- knoop aan!
- knoopt aan!
- aangeknoopt
- aanknopende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für aanknopen:
Computerübersetzung von Drittern: