Niederländisch
Detailübersetzungen für opscharrelen (Niederländisch) ins Deutsch
opscharrelen:
-
opscharrelen (opsnorren; opduikelen)
Konjugationen für opscharrelen:
o.t.t.
- scharrel op
- scharrelt op
- scharrelt op
- scharrelen op
- scharrelen op
- scharrelen op
o.v.t.
- scharrelde op
- scharrelde op
- scharrelde op
- scharrelden op
- scharrelden op
- scharrelden op
v.t.t.
- heb opgescharreld
- hebt opgescharreld
- heeft opgescharreld
- hebben opgescharreld
- hebben opgescharreld
- hebben opgescharreld
v.v.t.
- had opgescharreld
- had opgescharreld
- had opgescharreld
- hadden opgescharreld
- hadden opgescharreld
- hadden opgescharreld
o.t.t.t.
- zal opscharrelen
- zult opscharrelen
- zal opscharrelen
- zullen opscharrelen
- zullen opscharrelen
- zullen opscharrelen
o.v.t.t.
- zou opscharrelen
- zou opscharrelen
- zou opscharrelen
- zouden opscharrelen
- zouden opscharrelen
- zouden opscharrelen
en verder
- is opgescharreld
- zijn opgescharreld
diversen
- scharrel op!
- scharrelt op!
- opgescharreld
- opscharrelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für opscharrelen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
aufgabeln | opduikelen; opscharrelen; opsnorren | |
auftreiben | opduikelen; opscharrelen; opsnorren | aanzwiepen; jachten; jakkeren; naslaan; opdrijven; ophitsen; opjagen; opschroeven; opzoeken; reppen; spoeden; veel doen stijgen; voortdrijven; voortjagen; wegjagen |
Computerübersetzung von Drittern: