Niederländisch
Detailübersetzungen für kniezen (Niederländisch) ins Deutsch
kniezen:
-
kniezen (mokken)
Konjugationen für kniezen:
o.t.t.
- knies
- kniest
- kniest
- kniezen
- kniezen
- kniezen
o.v.t.
- kniesde
- kniesde
- kniesde
- kniesden
- kniesden
- kniesden
v.t.t.
- heb gekniesd
- hebt gekniesd
- heeft gekniesd
- hebben gekniesd
- hebben gekniesd
- hebben gekniesd
v.v.t.
- had gekniesd
- had gekniesd
- had gekniesd
- hadden gekniesd
- hadden gekniesd
- hadden gekniesd
o.t.t.t.
- zal kniezen
- zult kniezen
- zal kniezen
- zullen kniezen
- zullen kniezen
- zullen kniezen
o.v.t.t.
- zou kniezen
- zou kniezen
- zou kniezen
- zouden kniezen
- zouden kniezen
- zouden kniezen
diversen
- knies!
- kniest!
- gekniesd
- kniezend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für kniezen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
maulen | kniezen; mokken | bouderen; een pruillip trekken; kwaad zijn; pruilen; schuimbekken; woedend zijn |
schmollen | kniezen; mokken | bouderen; een pruillip trekken; kwaad zijn; pruilen; schuimbekken; woedend zijn |
trotzen | kniezen; mokken | bouderen; een pruillip trekken; hoofd bieden; koppig zijn; pruilen; trotseren |