"anticipait" übersetzt von Französische ins Niederländisch--Interglot

Remove Ads

Übersicht

Französisch nach Niederländisch: mehr Daten

anticiper:
- voorzien; tevoren zien; anticiperen; vooruitlopen op; vooruitkijken; naar voren plaatsen; vroeger uitvoeren dan gepland; vervroegen
Wiktionary:
- anticiper → anticiperen, prejudiciëren, vooruitlopen, vooruitlopen op
- anticiper → voorzien

Französisch

Detailübersetzungen für anticipait (Französisch) ins Niederländisch

anticiper:

anticiper Verb (anticipe, anticipes, anticipons, anticipez, anticipent, anticipais, anticipait, anticipions, anticipiez, anticipaient, anticipai, anticipas, anticipa, anticipâmes, anticipâtes, anticipèrent, anticiperai, anticiperas, anticipera, anticiperons, anticiperez, anticiperont)

anticiper (prévoir; augurer; entrevoir)
voorzien; tevoren zien
- voorzien Verb (voorzie, voorziet, voorzag, voorzagen, voorzien)
- tevoren zien Verb (zie tevoren, ziet tevoren, zag tevoren, zagen tevoren, tevoren gezien)
anticiper (anticiper sur)
anticiperen; vooruitlopen op; vooruitkijken
- anticiperen Verb (anticipeer, anticipeert, anticipeerde, anticipeerden, geanticipeerd)
- vooruitlopen op Verb
- vooruitkijken Verb (kijk vooruit, kijkt vooruit, keek vooruit, keken vooruit, vooruit gekeken)
anticiper (décaler l'heure du début de; avancer; placer devant)
naar voren plaatsen; vroeger uitvoeren dan gepland; vervroegen
- naar voren plaatsen Verb
- vroeger uitvoeren dan gepland Verb
- vervroegen Verb (vervroeg, vervroegt, vervroegde, vervroegden, vervroegd)

Konjugationen für anticiper:

Présent

anticipe
anticipes
anticipe
anticipons
anticipez
anticipent

imparfait

anticipais
anticipais
anticipait
anticipions
anticipiez
anticipaient

passé simple

anticipai
anticipas
anticipa
anticipâmes
anticipâtes
anticipèrent

futur simple

anticiperai
anticiperas
anticipera
anticiperons
anticiperez
anticiperont

subjonctif présent

que j'anticipe
que tu anticipes
qu'il anticipe
que nous anticipions
que vous anticipiez
qu'ils anticipent

conditionnel présent

anticiperais
anticiperais
anticiperait
anticiperions
anticiperiez
anticiperaient

passé composé

ai anticipé
as anticipé
a anticipé
avons anticipé
avez anticipé
ont anticipé

divers

anticipe!
anticipez!
anticipons!
anticipé
anticipant

1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Übersetzung Matrix für anticiper:

Noun	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
anticiperen		anticipation
vooruitlopen op		anticipation
Verb	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
anticiperen	anticiper; anticiper sur
naar voren plaatsen	anticiper; avancer; décaler l'heure du début de; placer devant
tevoren zien	anticiper; augurer; entrevoir; prévoir
vervroegen	anticiper; avancer; décaler l'heure du début de; placer devant
vooruitkijken	anticiper; anticiper sur
vooruitlopen op	anticiper; anticiper sur
voorzien	anticiper; augurer; entrevoir; prévoir
vroeger uitvoeren dan gepland	anticiper; avancer; décaler l'heure du début de; placer devant

Synonyms for "anticiper":

devancer; précéder; dépasser; distancer; surpasser; prévenir; préexister; annoncer; prédire; prophétiser; augurer; deviner; pronostiquer; conjecturer; vaticiner; envisager; dévoiler; préméditer; prévoir; combiner; calculer; machiner; projeter; usurper; envahir; ravir; empiéter

Wiktionary Übersetzungen für anticiper:

anticiper

verb

devancer.
- anticiper → anticiperen; prejudiciëren; vooruitlopen; vooruitlopen op

Cross Translation:

From	To	Via
• anticiper	→ voorzien	↔ foresee — to anticipate

Computerübersetzung von Drittern: