Detailübersetzungen für ameuter (Französisch) ins Niederländisch
ameuter:
-
aanzetten;
opfokken;
opruien;
poken;
ophitsen;
opstoken;
opjutten;
aanwakkeren;
aanstoken
-
aanzetten
Verb
(zet aan, zette aan, zetten aan, aangezet)
-
opfokken
Verb
(fok op, fokt op, fokte op, fokten op, opgefokt)
-
opruien
Verb
(rui op, ruit op, ruide op, ruiden op, opgeruid)
-
-
ophitsen
Verb
(hits op, hitst op, hitste op, hitsten op, opgehitst)
-
opstoken
Verb
(stook op, stookt op, stookte op, stookten op, opgestookt)
-
opjutten
Verb
(jut op, jutte op, jutten op, opgejut)
-
aanwakkeren
Verb
(wakker aan, wakkert aan, wakkerde aan, wakkerden aan, aangewakkerd)
-
aanstoken
Verb
(stook aan, stookt aan, stookte aan, stookten aan, aangestookt)
-
opwinden;
opwekken;
prikkelen;
stimuleren
-
opwinden
Verb
(wind op, windt op, wond op, wonden op, opgewonden)
-
opwekken
Verb
(wek op, wekt op, wekte op, wekten op, opgewekt)
-
prikkelen
Verb
(prikkel, prikkelt, prikkelde, prikkelden, geprikkeld)
-
stimuleren
Verb
(stimuleer, stimuleert, stimuleerde, stimuleerden, gestimuleerd)
-
stoken;
opstoken;
poken;
aanblazen;
aanstoken;
oppoken;
aanwakkeren
-
stoken
Verb
(stook, stookt, stookte, stookten, gestookt)
-
opstoken
Verb
(stook op, stookt op, stookte op, stookten op, opgestookt)
-
-
aanblazen
Verb
(blaas aan, blaast aan, blies aan, bliezen aan, aangeblazen)
-
aanstoken
Verb
(stook aan, stookt aan, stookte aan, stookten aan, aangestookt)
-
oppoken
Verb
(pook op, pookt op, pookte op, pookten op, opgepookt)
-
aanwakkeren
Verb
(wakker aan, wakkert aan, wakkerde aan, wakkerden aan, aangewakkerd)
Konjugationen für ameuter:
Présent
- ameute
- ameutes
- ameute
- ameutons
- ameutez
- ameutent
imparfait
- ameutais
- ameutais
- ameutait
- ameutions
- ameutiez
- ameutaient
passé simple
- ameutai
- ameutas
- ameuta
- ameutâmes
- ameutâtes
- ameutèrent
futur simple
- ameuterai
- ameuteras
- ameutera
- ameuterons
- ameuterez
- ameuteront
subjonctif présent
- que j'ameute
- que tu ameutes
- qu'il ameute
- que nous ameutions
- que vous ameutiez
- qu'ils ameutent
conditionnel présent
- ameuterais
- ameuterais
- ameuterait
- ameuterions
- ameuteriez
- ameuteraient
passé composé
- ai ameuté
- as ameuté
- a ameuté
- avons ameuté
- avez ameuté
- ont ameuté
divers
- ameute!
- ameutez!
- ameutons!
- ameuté
- ameutant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Übersetzung Matrix für ameuter:
Synonyms for "ameuter":
Computerübersetzung von Drittern: