Home ->Wörterbücher ->Französisch/Niederländisch ->übersetze éclatas

übersetze éclatas von Französische ins Niederländisch

Übersicht
Französisch nach Niederländisch:   mehr Daten
  1. éclater:
  2. Wiktionary:

Französisch

Detailübersetzungen für éclatas (Französisch) ins Niederländisch

éclater:

éclater Verb (éclate, éclates, éclatons, éclatez, )

  1. éclater
    losbarsten; losbreken
    • losbarsten Verb (barst los, barstte los, barstten los, losgebarsten)
    • losbreken Verb (breek los, breekt los, brak los, braken los, losgebroken)
  2. éclater
    stukspringen
    • stukspringen Verb (spring stuk, springt stuk, sprong stuk, sprongen stuk, stukgesprongen)
  3. éclater
    exploderen
    • exploderen Verb (explodeer, explodeert, explodeerde, explodeerden, geëxplodeerd)
  4. éclater (exploder; exploser)
    ontploffen; exploderen; springen; uit elkaar springen; uit elkaar spatten; klappen
    • ontploffen Verb (ontplof, ontploft, ontplofte, ontploften, ontploft)
    • exploderen Verb (explodeer, explodeert, explodeerde, explodeerden, geëxplodeerd)
    • springen Verb (spring, springt, sprong, sprongen, gesprongen)
    • uit elkaar springen Verb (spring uit elkaar, springt uit elkaar, sprong uit elkaar, sprongen uit elkaar, uit elkaar gesprongen)
    • uit elkaar spatten Verb (spat uit elkaar, spatte uit elkaar, spatten uit elkaar, uit elkaar gespat)
    • klappen Verb (klap, klapt, klapte, klapten, geklapt)
  5. éclater (détoner; gronder; faire claquer; tonner)
    knallen
    • knallen Verb (knal, knalt, knalde, knalden, geknald)
  6. éclater (se gercer; s'ouvrir brusquement)
    barsten; openspringen; losspringen
    • barsten Verb (barst, barstte, barstten, gebarsten)
    • openspringen Verb (spring open, springt open, sprong open, sprongen open, open gesprongen)
    • losspringen Verb (spring los, springt los, sprong los, sprongen los, losgesprongen)
  7. éclater (exploser; crever; péter; )
    ontploffen; uit elkaar spatten; springen; uit elkaar springen; ploffen
    • ontploffen Verb (ontplof, ontploft, ontplofte, ontploften, ontploft)
    • uit elkaar spatten Verb (spat uit elkaar, spatte uit elkaar, spatten uit elkaar, uit elkaar gespat)
    • springen Verb (spring, springt, sprong, sprongen, gesprongen)
    • uit elkaar springen Verb (spring uit elkaar, springt uit elkaar, sprong uit elkaar, sprongen uit elkaar, uit elkaar gesprongen)
    • ploffen Verb (plof, ploft, plofte, ploften, geploft)
  8. éclater (voler en éclats; s'envoler; s'élancer; )
    afvliegen; afspatten; afspringen
    • afvliegen Verb (vlieg af, vliegt af, vloog af, vlogen af, afgevlogen)
    • afspatten Verb
    • afspringen Verb (spring af, springt af, sprong af, sprongen af, afgesprongen)
  9. éclater (gronder; retentir)
    klateren
    • klateren Verb (klater, klatert, klaterde, klaterden, geklaterd)
  10. éclater (exploser; sauter)
    uiteenspatten
    • uiteenspatten Verb (spat uiteen, spatte uiteen, spatten uiteen, uiteengespat)
  11. éclater (être furieux; être en colère; faire rage; )
    schuimbekken; kwaad zijn; woedend zijn
    • schuimbekken Verb (bek schuim, bekt schuim, bekte schuim, bekten schuim, schuimgebekt)
    • kwaad zijn Verb (ben kwaad, bent kwaad, was kwaad, waren kwaad, kwaad geweest)
  12. éclater (éclater en morceaux; exploser)
    aan stukken springen
    • aan stukken springen Verb (spring aan stukken, springt aan stukken, sprong aan stukken, aan stukken gesprongen)
  13. éclater (foutre; crevasser; se fendre; )
    barsten; kunnen stikken
  14. éclater (tomber avec un bruit sourd; tomber avec un plouf; s'écraser)
    ploffen; neerploffen
    • ploffen Verb (plof, ploft, plofte, ploften, geploft)
    • neerploffen Verb (plof neer, ploft neer, plofte neer, ploften neer, neergeploft)

Konjugationen für éclater:

Présent
  1. éclate
  2. éclates
  3. éclate
  4. éclatons
  5. éclatez
  6. éclatent
imparfait
  1. éclatais
  2. éclatais
  3. éclatait
  4. éclations
  5. éclatiez
  6. éclataient
passé simple
  1. éclatai
  2. éclatas
  3. éclata
  4. éclatâmes
  5. éclatâtes
  6. éclatèrent
futur simple
  1. éclaterai
  2. éclateras
  3. éclatera
  4. éclaterons
  5. éclaterez
  6. éclateront
subjonctif présent
  1. que j'éclate
  2. que tu éclates
  3. qu'il éclate
  4. que nous éclations
  5. que vous éclatiez
  6. qu'ils éclatent
conditionnel présent
  1. éclaterais
  2. éclaterais
  3. éclaterait
  4. éclaterions
  5. éclateriez
  6. éclateraient
passé composé
  1. ai éclaté
  2. as éclaté
  3. a éclaté
  4. avons éclaté
  5. avez éclaté
  6. ont éclaté
divers
  1. éclate!
  2. éclatez!
  3. éclatons!
  5. éclaté
  6. éclatant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Übersetzung Matrix für éclater:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
afspringen saut à terre
afvliegen départ; envol
barsten déchirure; déchirures; fentes; fissure; fissures; incisions
klappen acclamation; applaudissement; battement de mains; boums; claques; coups; coups de poing; coups durs; coups secs; gifles; ovation
knallen boums; coups; coups secs
ploffen boums; poufs
springen saut à terre
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
aan stukken springen exploser; éclater; éclater en morceaux
afspatten s'envoler; s'écailler; s'élancer; se décoller; se détacher; voler en éclats; éclater
afspringen s'envoler; s'écailler; s'élancer; se décoller; se détacher; voler en éclats; éclater
afvliegen s'envoler; s'écailler; s'élancer; se décoller; se détacher; voler en éclats; éclater s'envoler
barsten briser; casser; crevasser; crever; fendre; foutre; fracasser; rompre; s'ouvrir brusquement; se fendre; se fissurer; se fêler; se gercer; éclater
exploderen exploder; exploser; éclater
klappen exploder; exploser; éclater acclamer; applaudir; avoir de la conversation; bavarder; cancaner; caqueter; causer; clapoter; dire; discuter; jacasser; jaser; papoter; parler; prononcer; raconter
klateren gronder; retentir; éclater
knallen détoner; faire claquer; gronder; tonner; éclater
kunnen stikken briser; casser; crevasser; crever; fendre; foutre; fracasser; rompre; se fendre; se fissurer; se fêler; éclater
kwaad zijn bouder; faire rage; fulminer; tempêter; vociférer; éclater; être en colère; être furieux
losbarsten éclater
losbreken éclater décoder; détacher; enfoncer; forcer; fuir; ouvrir brusquement; s'enfuir; s'échapper; s'évader; se libérer avec force; se sauver; échapper; échapper à
losspringen s'ouvrir brusquement; se gercer; éclater
neerploffen s'écraser; tomber avec un bruit sourd; tomber avec un plouf; éclater
ontploffen crevasser; crever; exploder; exploser; faire explosion; fendre; péter; se fendre; se fissurer; se fêler; se gercer; éclater; éclater en morceaux
openspringen s'ouvrir brusquement; se gercer; éclater
ploffen crevasser; crever; exploder; exploser; faire explosion; fendre; péter; s'écraser; se fendre; se fissurer; se fêler; se gercer; tomber avec un bruit sourd; tomber avec un plouf; éclater; éclater en morceaux
schuimbekken bouder; faire rage; fulminer; tempêter; vociférer; éclater; être en colère; être furieux rugir de colère; écumer
springen crevasser; crever; exploder; exploser; faire explosion; fendre; péter; se fendre; se fissurer; se fêler; se gercer; éclater; éclater en morceaux bondir; faire un bond; sauter; sauter en l'air
stukspringen éclater
uit elkaar spatten crevasser; crever; exploder; exploser; faire explosion; fendre; péter; se fendre; se fissurer; se fêler; se gercer; éclater; éclater en morceaux
uit elkaar springen crevasser; crever; exploder; exploser; faire explosion; fendre; péter; se fendre; se fissurer; se fêler; se gercer; éclater; éclater en morceaux
uiteenspatten exploser; sauter; éclater
woedend zijn bouder; faire rage; fulminer; tempêter; vociférer; éclater; être en colère; être furieux

Synonyms for "éclater":


Wiktionary Übersetzungen für éclater:

éclater
verb
  1. onder inwendige druk uit elkaar breken
Cross Translation:
FromToVia
• éclater → barsten ↔ burst — to break from internal pressure
• éclater → barsten; breken ↔ bust — alteration of burst
• éclater → verbrijzelen ↔ shatter — to smash, or break into tiny pieces
• éclater → opklinken; weerklinken ↔ erschallen — gehoben, (intransitiv) laut ertönen, laut hörbar werden







Kostenfreie, schnelle Übersetzungen

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Seite gezeigt in 0.0388 Sekunden
Seite aufgebaut in 1.0 Sekunden