Übersicht
Französisch nach Niederländisch: mehr Daten
- batifoler:
-
Wiktionary:
- batifoler → dartelen, robbedoezen, stoeien
Französisch
Detailübersetzungen für batifoler (Französisch) ins Niederländisch
batifoler:
batifoler Verb (batifole, batifoles, batifolons, batifolez, batifolent, batifolais, batifolait, batifolions, batifoliez, batifolaient, batifolai, batifolas, batifola, batifolâmes, batifolâtes, batifolèrent, batifolerai, batifoleras, batifolera, batifolerons, batifolerez, batifoleront)
-
batifoler (folâtrer; faire le diable; s'ébattre)
stoeien; ravotten; dollen; zich uitleven; wild spelen; wild rennen-
zich uitleven Verb
-
wild spelen Verb
-
wild rennen Verb
-
batifoler (badiner; blaguer; faire le fou; jouer un tour à; folâtrer)
een poets bakken; dollen; streek uithalen; gekscheren; schertsen; grappen; malligheid uithalen; gekheid uithalen-
een poets bakken Verb (bak een poets, bakt een poets, bakte een poets, bakten een poets, een poets gebakken)
-
streek uithalen Verb (haal streek uit, haalt streek uit, haalde streek uit, haalden streek uit, streek uitgehaald)
-
malligheid uithalen Verb (haal malligheid uit, haalt malligheid uit, haalde malligheid uit, haalden malligheid uit, malligheid uitgehaald)
-
gekheid uithalen Verb (haal gekheid uit, haalt gekheid uit, haalde gekheid uit, haalden gekheid uit, gekheid uitgehaald)
-
-
batifoler (folâtrer)
Konjugationen für batifoler:
Présent
- batifole
- batifoles
- batifole
- batifolons
- batifolez
- batifolent
imparfait
- batifolais
- batifolais
- batifolait
- batifolions
- batifoliez
- batifolaient
passé simple
- batifolai
- batifolas
- batifola
- batifolâmes
- batifolâtes
- batifolèrent
futur simple
- batifolerai
- batifoleras
- batifolera
- batifolerons
- batifolerez
- batifoleront
subjonctif présent
- que je batifole
- que tu batifoles
- qu'il batifole
- que nous batifolions
- que vous batifoliez
- qu'ils batifolent
conditionnel présent
- batifolerais
- batifolerais
- batifolerait
- batifolerions
- batifoleriez
- batifoleraient
passé composé
- ai batifolé
- as batifolé
- a batifolé
- avons batifolé
- avez batifolé
- ont batifolé
divers
- batifole!
- batifolez!
- batifolons!
- batifolé
- batifolant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles