[Être: französische und niederländische Suchergebnisse gefunden im Interglot Wörterbuch

Remove Ads

Übersicht

Französisch nach Niederländisch: mehr Daten

être:
- verkeren; ergens verkeren; zijn
- persoon; wezen; individu; sterveling; mens; schepsel; creatuur
Wiktionary:
- être → zijn, hebben, worden
- être → wezen
- être → wezen, liggen, zitten, staan, zijn, plaatsvinden, bestaan, worden, schepsel, creatuur, in de bajes zitten, accoord, eens, akkoord, aansprakelijk, voor, verantwoordelijk, overweg komen, met, zullen, gaan

Französisch

Detailübersetzungen für [être (Französisch) ins Niederländisch

[être form of être:

être Verb (suis, es, est, sommes, êtes, sont, étais, était, étions, étiez, étaient, fus, fut, fûmes, fûtes, furent, serai, seras, sera, serons, serez, seront)

être (se trouver)
verkeren; ergens verkeren
- verkeren Verb (verkeer, verkeert, verkeerde, verkeerden, verkeerd)
- ergens verkeren Verb
être
zijn
- zijn Verb (ben, bent, is, was, waren, geweest)

Konjugationen für être:

Présent

suis
es
est
sommes
êtes
sont

imparfait

étais
étais
était
étions
étiez
étaient

passé simple

fus
fus
fut
fûmes
fûtes
furent

futur simple

serai
seras
sera
serons
serez
seront

subjonctif présent

que je sois
que tu sois
qu'il soit
que nous soyons
que vous soyez
qu'ils soient

conditionnel présent

serais
serais
serait
serions
seriez
seraient

passé composé

ai été
as été
a été
avons été
avez été
ont été

divers

sois!
soyez!
soyons!
été
étant

1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

être [le ~] Nomen

l'être (personne; individu; mortel)
de persoon; het wezen; het individu; de sterveling; de mens
- persoon [de ~ (m)] Nomen
- wezen [het ~] Nomen
- individu [het ~] Nomen
- sterveling [de ~ (m)] Nomen
- mens [de ~ (m)] Nomen
l'être (créature; individu)
het schepsel; het creatuur
- schepsel [het ~] Nomen
- creatuur [het ~] Nomen

Übersetzung Matrix für être:

Noun	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
creatuur	créature; individu; être
individu	individu; mortel; personne; être	homme; individu; personne; solitaire; type
mens	individu; mortel; personne; être	domestique; genre humain; homme; humanité; individu; personne; être humain
persoon	individu; mortel; personne; être	homme; individu; personne
schepsel	créature; individu; être
sterveling	individu; mortel; personne; être
wezen	individu; mortel; personne; être	homme; individu; personne
zijn		existence; présence; réalité; vie
Verb	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
ergens verkeren	se trouver; être
verkeren	se trouver; être	fréquenter; sortir avec
zijn	être	exister; se trouver; vivre
Modifier	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
zijn		son

Synonyms for "être":

appartenir; dépendre; participer; concerner; convenir; entité; abstraction; caractère; essence; existence; idée; nature; créature; personne; individu; personnalité; âme; homme; exister; subsister; vivre; vie; hominien; humain; hominidé; humanité; mortel; prochain; particulier; quidam; semblable; autrui; unité; individualité; échantillon; spécimen; singulier; distinctif; propre; spécifique; privé; personnage; citoyen; résider; habiter; demeurer; loger

Wiktionary Übersetzungen für être:

être

verb

Verbe
- être → zijn

noun

existence, c’est-à-dire le fait d’exister, au sens abstrait.
- être → wezen

être

verb

voor voltooide tijd
- hebben → avoir; être
(hulpwerkwoord) vormt de lijdende vorm
- worden → être; devenir; se faire; faire
zich bevinden.
- zijn → être
gelijk zijn aan.
- zijn → être
tot de groep behoren van
- zijn → être
de eigenschap hebben.
- zijn → être; avoir
zijn + voltooid deelwoord: hulpwerkwoord van de voltooide tijd van de lijdende vorm
- zijn → être

Cross Translation:

From	To	Via
• être	→ wezen; liggen; zitten; staan; zijn	↔ be — occupy a place
• être	→ plaatsvinden; zijn	↔ be — occur, take place
• être	→ bestaan; zijn	↔ be — exist
• être	→ zijn	↔ be — used to indicate that the subject and object are the same
• être	→ zijn	↔ be — used to indicate that the subject plays the role of the predicate nominative
• être	→ zijn	↔ be — used to connect a noun to an adjective that describes it
• être	→ zijn	↔ be — used to indicate that the subject has the qualities described by a noun or noun phrase
• être	→ worden	↔ be — used to form the passive voice
• être	→ wezen	↔ being — a living being
• être	→ schepsel; wezen; creatuur	↔ creature — A creature
• être	→ in de bajes zitten	↔ Knast schieben — salopp: eine Freiheitsstrafe in einem Gefängnis verbüßen
• être	→ accoord; eens; akkoord	↔ einig — einer, derselben, der gleichen Meinung, übereinstimmend, einvernehmlich
• être	→ zijn	↔ sein — Kopula, die dem Subjekt ein logisches Prädikat zuordnet
• être	→ zijn	↔ sein — zusammen mit einer Ortsangabe: sich am genannten Ort befinden
• être	→ zijn	↔ sein — existieren
• être	→ aansprakelijk; zijn; voor; verantwoordelijk	↔ verantwortlich zeichnen — Amtssprache, verantwortlich zeichnen für etwas: die übertragene Verantwortung ausübend seine Unterschrift unter etwas setzen
• être	→ overweg komen; met	↔ verstehen — (reflexiv) ohne Streitigkeiten mit jemandem auskommen, eine gute persönliche Beziehung zu jemandem haben
• être	→ worden; zullen; gaan	↔ werden — sich (unwillkürlich) entwickeln zu (besonders Partizipien und substantivierter Infinitiv)

Computerübersetzung von Drittern:

Französische und niederländische Suchergebnisse für: [être