Übersicht
Französisch
Detailübersetzungen für passette (Französisch) ins Niederländisch
passette: (*Wort und Satz getrennt)
- passe: passe-partout; geul; vaargeul; zeegat
- tête: hoofd; bol; hoofd van een mens; kop; kopzin; chef; voorman; werkbaas; leiding; aanvoeren; voorgaan; aanvoering; meerdere; baas; patroon; meester; superieur; leidster; aanvoerster; voorvrouw; leidsvrouw
- passé: afgelopen; vorig; verleden; vroeger; vorige; geweest; voorheen; voormalig; toenmalig; vroegere; ex; voormalige; gewezen; over; uit; klaar; af; gereed; voltooid; geëindigd; afgedaan; verlopen; vervallen; voorbij; verstreken; beëindigd; weg; verloren; zoek; kwijt; vermist; slecht; rot; vergaan; bedorven; verrot; rottig; verleden tijd; onvoltooid verleden tijd; o.v.t.; jongstleden; verdwaald; armoedig; pover; sjofel; schamel; haveloos; flodderig; sjofeltjes; voorgevallen; doorgegeven; verder gegeven
- passer: aankomen; bezoeken; opzoeken; langskomen; inlopen; voorbijkomen; op bezoek komen; besteden; doorbrengen; slijten; inhalen; passeren; voorbijgaan; voorbijrijden; verlopen; vervallen; aflopen; vergaan; verstrijken; verstrekken; verlenen; schenken; geven; aangeven; aanreiken; reiken; aanlopen; komen aanlopen; oversteken; erdoor komen; doordrukken; doorstoten; dwars oversteken; drukkend door iets heen brengen; aantrekken; toestoppen; dichttrekken; voorbijvaren; reizen door; doorheen reizen