Home ->Wörterbücher ->Französisch/Niederländisch ->Suche: communiqué

Französische und niederländische Suchergebnisse für: communiqué

Übersicht
Französisch nach Niederländisch:   mehr Daten
  1. communiqué:
  2. communiquer:
  3. Wiktionary:
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. communiqué:
  2. Wiktionary:

Französisch

Detailübersetzungen für communiqué (Französisch) ins Niederländisch

communiqué:

communiqué [la ~] Nomen

  1. la communiqué (communiqué à la presse; dépêche)
    het persbericht

communiqué [le ~] Nomen

  1. le communiqué
    het communiqué

Übersetzung Matrix für communiqué:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
communiqué communiqué
persbericht communiqué; communiqué à la presse; dépêche

Synonyms for "communiqué":


Wiktionary Übersetzungen für communiqué:

communiqué
noun
  1. message à la presse.
Cross Translation:
FromToVia
• communiqué → rapport; verslag ↔ report — information describing events

communiquer:

communiquer Verb (communique, communiques, communiquons, communiquez, )

  1. communiquer
    communiceren; overbrengen
    • communiceren Verb (communiceer, communiceert, communiceerde, communiceerden, gecommuniceerd)
    • overbrengen Verb (breng over, brengt over, bracht over, brachten over, overgebracht)
  2. communiquer (rapporter; faire savoir; faire le compte rendu de; )
    melden; berichten; meedelen; rapporteren; informeren; verslag uitbrengen
    • melden Verb (meld, meldt, meldde, meldden, gemeld)
    • berichten Verb (bericht, berichtte, berichtten, bericht)
    • meedelen Verb (deel mee, deelt mee, deelde mee, deelden mee, meegedeeld)
    • rapporteren Verb (rapporteer, rapporteert, rapporteerde, rapporteerden, gerapporteerd)
    • informeren Verb (informeer, informeert, informeerde, informeerden, geïnformeerd)
    • verslag uitbrengen Verb (breng verslag uit, brengt verslag uit, bracht verslag uit, brachten verslag uit, verslag uitgebracht)
  3. communiquer (porter à la connaissance de)
    informeren; kennisgeven van; zeggen; bewust maken
    • informeren Verb (informeer, informeert, informeerde, informeerden, geïnformeerd)
    • zeggen Verb (zeg, zeg/zegt, zegt, zei, zeiden, gezegd)
    • bewust maken Verb (maak bewust, maakt bewust, maakte bewust, maakten bewust, bewust gemaakt)
  4. communiquer (avoir de la conversation; parler; être en contact avec; )
    spreken; praten; in contact staan; een conversatie hebben; communiceren
    • spreken Verb
    • praten Verb (praat, praatte, praatten, gepraat)
    • in contact staan Verb (sta in contact, staat in contact, stond in contact, stonden in contact, in contact gestaan)
    • een conversatie hebben Verb (heb een conversatie, hebt een conversatie, heeft een conversatie, had een conversatie, hadden een conversatie, een conversatie gehad)
    • communiceren Verb (communiceer, communiceert, communiceerde, communiceerden, gecommuniceerd)
  5. communiquer (informer de; rapporter; faire savoir; )
    berichten; iets melden
  6. communiquer (exprimer; raconter; prononcer; )
    uiten; uitdrukken; verwoorden; uiting geven aan; uitdrukking geven aan; vertolken
    • uiten Verb (uit, uitte, uitten, geuit)
    • uitdrukken Verb (druk uit, drukt uit, drukte uit, drukten uit, uitgedrukt)
    • verwoorden Verb (verwoord, verwoordt, verwoordde, verwoordden, verwoord)
    • uitdrukking geven aan Verb (geef uitdrukking aan, geeft uitdrukking aan, gaf uitdrukking aan, gaven uitdrukking aan, uitdrukking gegeven aan)
    • vertolken Verb (vertolk, vertolkt, vertolkte, vertolkten, vertolkt)
  7. communiquer (publier; émettre; annoncer; )
    publiceren; uitbrengen; openbaren
    • publiceren Verb (publiceer, publiceert, publiceerde, publiceerden, gepubliceerd)
    • uitbrengen Verb (breng uit, brengt uit, bracht uit, brachten uit, uitgebracht)
    • openbaren Verb (openbaar, openbaart, openbaarde, openbaarden, geopenbaard)
  8. communiquer (contaminer; infecter; souiller; transmettre; intoxiquer)
    besmetten; aansteken
    • besmetten Verb (besmet, besmette, besmetten, besmet)
    • aansteken Verb (steek aan, steekt aan, stak aan, staken aan, aangestoken)
  9. communiquer (se confondre; converger; se mêler; se joindre)
    ineenlopen

Konjugationen für communiquer:

Présent
  1. communique
  2. communiques
  3. communique
  4. communiquons
  5. communiquez
  6. communiquent
imparfait
  1. communiquais
  2. communiquais
  3. communiquait
  4. communiquions
  5. communiquiez
  6. communiquaient
passé simple
  1. communiquai
  2. communiquas
  3. communiqua
  4. communiquâmes
  5. communiquâtes
  6. communiquèrent
futur simple
  1. communiquerai
  2. communiqueras
  3. communiquera
  4. communiquerons
  5. communiquerez
  6. communiqueront
subjonctif présent
  1. que je communique
  2. que tu communiques
  3. qu'il communique
  4. que nous communiquions
  5. que vous communiquiez
  6. qu'ils communiquent
conditionnel présent
  1. communiquerais
  2. communiquerais
  3. communiquerait
  4. communiquerions
  5. communiqueriez
  6. communiqueraient
passé composé
  1. ai communiqué
  2. as communiqué
  3. a communiqué
  4. avons communiqué
  5. avez communiqué
  6. ont communiqué
divers
  1. communique!
  2. communiquez!
  3. communiquons!
  5. communiqué
  6. communiquant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Übersetzung Matrix für communiquer:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
aansteken contamination; empoisonnement; infection; intoxication
berichten messagerie; messages
besmetten contamination; empoisonnement; infection; intoxication
informeren annonce; communication; faire-part; information; informations
melden annonce; annotation; mention; notification; rapport
overbrengen dénonciation; rapportage
publiceren publication
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
aansteken communiquer; contaminer; infecter; intoxiquer; souiller; transmettre allumer; allumer une cigarette; faire brûler; faire du feu; flamber; frotter; mettre feu à; mettre le feu à; s'enflammer
berichten annoncer; communiquer; couvrir; déclarer; faire connaître; faire le compte rendu de; faire part à; faire savoir; informer de; instruire; mettre au courant; mettre au courant de; prévenir; raconter; rapporter; relater; rendre compte; renseigner; s'informer de; se renseigner
besmetten communiquer; contaminer; infecter; intoxiquer; souiller; transmettre
bewust maken communiquer; porter à la connaissance de
communiceren avoir de la conversation; bavarder; causer; communiquer; discuter; faire un discours; parler; être en contact avec
een conversatie hebben avoir de la conversation; bavarder; causer; communiquer; discuter; faire un discours; parler; être en contact avec
iets melden annoncer; communiquer; faire connaître; faire part à; faire savoir; informer de; instruire; mettre au courant; mettre au courant de; prévenir; rapporter; renseigner; s'informer de; se renseigner
in contact staan avoir de la conversation; bavarder; causer; communiquer; discuter; faire un discours; parler; être en contact avec
ineenlopen communiquer; converger; se confondre; se joindre; se mêler
informeren annoncer; communiquer; couvrir; déclarer; faire connaître; faire le compte rendu de; faire savoir; porter à la connaissance de; raconter; rapporter; relater; rendre compte annoncer; faire connaître; inquiéter; mettre au courant de; mettre en garde contre; notifier; porter à la connaissance de; publier; renseigner; s'annoncer; s'informer; s'informer de; se renseigner
kennisgeven van communiquer; porter à la connaissance de
meedelen annoncer; communiquer; couvrir; déclarer; faire connaître; faire le compte rendu de; faire savoir; raconter; rapporter; relater; rendre compte
melden annoncer; communiquer; couvrir; déclarer; faire connaître; faire le compte rendu de; faire savoir; raconter; rapporter; relater; rendre compte
openbaren annoncer; communiquer; divulguer; montrer; proclamer; publier; rendre public; émettre s'exprimer; se dévoiler; se manifester; se révéler
overbrengen communiquer exprimer; interpréter; refléter; rendre; reproduire; restituer; traduire; transférer
praten avoir de la conversation; bavarder; causer; communiquer; discuter; faire un discours; parler; être en contact avec avoir de la conversation; bavarder; cancaner; caqueter; causer; clapoter; converser; dire; discuter; jacasser; jaser; papoter; parler; prononcer; raconter; être en conversation
publiceren annoncer; communiquer; divulguer; montrer; proclamer; publier; rendre public; émettre publier
rapporteren annoncer; communiquer; couvrir; déclarer; faire connaître; faire le compte rendu de; faire savoir; raconter; rapporter; relater; rendre compte
spreken avoir de la conversation; bavarder; causer; communiquer; discuter; faire un discours; parler; être en contact avec avoir de la conversation; bavarder; cancaner; caqueter; causer; clapoter; converser; dire; discuter; jacasser; jaser; papoter; parler; prononcer; raconter; être en conversation
uitbrengen annoncer; communiquer; divulguer; montrer; proclamer; publier; rendre public; émettre dénoncer; dénoncer quelqu'un; lancer; publier; trahir; éditer
uitdrukken avancer; communiquer; dire; donner tournure à; exprimer; faire un discours; formuler; imiter; interpréter; manifester; parler; proférer; prononcer; raconter; s'exprimer; se manifester; se traduire; traduire exprimer; pincer; presser; éteindre
uitdrukking geven aan avancer; communiquer; dire; donner tournure à; exprimer; faire un discours; formuler; imiter; interpréter; manifester; parler; proférer; prononcer; raconter; s'exprimer; se manifester; se traduire; traduire
uiten avancer; communiquer; dire; donner tournure à; exprimer; faire un discours; formuler; imiter; interpréter; manifester; parler; proférer; prononcer; raconter; s'exprimer; se manifester; se traduire; traduire exprimer; manifester
uiting geven aan avancer; communiquer; dire; donner tournure à; exprimer; faire un discours; formuler; imiter; interpréter; manifester; parler; proférer; prononcer; raconter; s'exprimer; se manifester; se traduire; traduire
verslag uitbrengen annoncer; communiquer; couvrir; déclarer; faire connaître; faire le compte rendu de; faire savoir; raconter; rapporter; relater; rendre compte
vertolken avancer; communiquer; dire; donner tournure à; exprimer; faire un discours; formuler; imiter; interpréter; manifester; parler; proférer; prononcer; raconter; s'exprimer; se manifester; se traduire; traduire exprimer; faire une traduction; imiter; interpréter; personnifier; refléter; rendre; reproduire; représenter; restituer; traduire
verwoorden avancer; communiquer; dire; donner tournure à; exprimer; faire un discours; formuler; imiter; interpréter; manifester; parler; proférer; prononcer; raconter; s'exprimer; se manifester; se traduire; traduire aborder; exprimer; exprimer per des paroles; formuler; mettre quelque chose sur le tapis; évoquer
zeggen communiquer; porter à la connaissance de aborder; apprendre; caractériser; dire; décrire; définir; expliquer; faire le compte rendu de; interpréter; mettre quelque chose sur le tapis; raconter; écrire; évoquer

Synonyms for "communiquer":


Wiktionary Übersetzungen für communiquer:

communiquer communiquer
verb
  1. van nieuws voorzien over iets
  2. met elkaar in contact komen
  3. doen vernemen
Cross Translation:
FromToVia
• communiquer → overbrengen ↔ convey — to communicate
• communiquer → mededelen; communiceren ↔ impart — communicate the knowledge of

communiquée:


Synonyms for "communiquée":


Verwandte Übersetzungen für communiqué



Niederländisch

Detailübersetzungen für communiqué (Niederländisch) ins Französisch

communiqué:

communiqué [het ~] Nomen

  1. het communiqué
    le communiqué

Übersetzung Matrix für communiqué:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
communiqué communiqué persbericht

Verwandte Wörter für "communiqué":

  • communiqués

Wiktionary Übersetzungen für communiqué:

communiqué







Kostenfreie, schnelle Übersetzungen

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Seite gezeigt in 0.0607 Sekunden
Seite aufgebaut in 1.0 Sekunden