Detailübersetzungen für mangaría (Spanisch) ins Niederländisch
mangar:
-
pikken;
ontfutselen;
aftroggelen;
inpikken;
bietsen;
grissen;
gappen;
afpakken
-
pikken
Verb
(pik, pikt, pikte, pikten, gepikt)
-
ontfutselen
Verb
(ontfutsel, ontfutselt, ontfutselde, ontfutselden, ontfutseld)
-
aftroggelen
Verb
(troggel af, troggelt af, troggelde af, troggelden af, afgetroggeld)
-
inpikken
Verb
(pik in, pikt in, pikte in, pikten in, ingepikt)
-
bietsen
Verb
(biets, bietst, bietste, bietsten, gebietst)
-
grissen
Verb
(gris, grist, grisde, grisden, gegrist)
-
gappen
Verb
(gap, gapt, gapte, gapten, gegapt)
-
afpakken
Verb
(pak af, pakt af, pakte af, pakten af, afgepakt)
-
stelen;
jatten;
pikken;
verdonkeremanen;
gappen;
wegpikken;
inpikken;
ontvreemden;
wegkapen;
vervreemden;
achteroverdrukken
-
stelen
Verb
(steel, steelt, stal, stalen, gestolen)
-
jatten
Verb
(jat, jatte, jatten, gejat)
-
pikken
Verb
(pik, pikt, pikte, pikten, gepikt)
-
verdonkeremanen
Verb
(verdonkeremaan, verdonkeremaant, verdonkeremaande, verdonkeremaanden, verdonkeremaand)
-
gappen
Verb
(gap, gapt, gapte, gapten, gegapt)
-
wegpikken
Verb
(pik weg, pikt weg, pikte weg, pikten weg, weggepikt)
-
inpikken
Verb
(pik in, pikt in, pikte in, pikten in, ingepikt)
-
ontvreemden
Verb
(ontvreemd, ontvreemdt, ontvreemdde, ontvreemdden, ontvreemd)
-
wegkapen
Verb
(kaap weg, kaapt weg, kaapte weg, kaapten weg, weggekaapt)
-
vervreemden
Verb
(vervreemd, vervreemdt, vervreemdde, vervreemdden, vervreemd)
-
achteroverdrukken
Verb
(druk achterover, drukt achterover, drukte achterover, drukten achterover, achterovergedrukt)
-
grissen;
grijpen;
jatten;
snaaien;
pikken;
wegkapen;
graaien
-
grissen
Verb
(gris, grist, grisde, grisden, gegrist)
-
grijpen
Verb
(grijp, grijpt, greep, grepen, gegrepen)
-
jatten
Verb
(jat, jatte, jatten, gejat)
-
snaaien
Verb
(snaai, snaait, snaaide, snaaiden, gesnaaid)
-
pikken
Verb
(pik, pikt, pikte, pikten, gepikt)
-
wegkapen
Verb
(kaap weg, kaapt weg, kaapte weg, kaapten weg, weggekaapt)
-
graaien
Verb
(graai, graait, graaide, graaiden, gegraaid)
-
-
-
stelen;
snaaien;
gappen;
wegpikken;
weggraaien
-
stelen
Verb
(steel, steelt, stal, stalen, gestolen)
-
snaaien
Verb
(snaai, snaait, snaaide, snaaiden, gesnaaid)
-
gappen
Verb
(gap, gapt, gapte, gapten, gegapt)
-
wegpikken
Verb
(pik weg, pikt weg, pikte weg, pikten weg, weggepikt)
-
weggraaien
Verb
(graai weg, graait weg, graaide weg, graaiden weg, weggegraaid)
-
stelen;
pikken;
verduisteren;
wegpikken;
jatten;
ontvreemden;
verdonkeremanen;
vervreemden;
inpikken;
wegkapen;
gappen;
achterhouden;
achteroverdrukken;
wegfutselen
-
stelen
Verb
(steel, steelt, stal, stalen, gestolen)
-
pikken
Verb
(pik, pikt, pikte, pikten, gepikt)
-
verduisteren
Verb
(verduister, verduistert, verduisterde, verduisterden, verduisterd)
-
wegpikken
Verb
(pik weg, pikt weg, pikte weg, pikten weg, weggepikt)
-
jatten
Verb
(jat, jatte, jatten, gejat)
-
ontvreemden
Verb
(ontvreemd, ontvreemdt, ontvreemdde, ontvreemdden, ontvreemd)
-
verdonkeremanen
Verb
(verdonkeremaan, verdonkeremaant, verdonkeremaande, verdonkeremaanden, verdonkeremaand)
-
vervreemden
Verb
(vervreemd, vervreemdt, vervreemdde, vervreemdden, vervreemd)
-
inpikken
Verb
(pik in, pikt in, pikte in, pikten in, ingepikt)
-
wegkapen
Verb
(kaap weg, kaapt weg, kaapte weg, kaapten weg, weggekaapt)
-
gappen
Verb
(gap, gapt, gapte, gapten, gegapt)
-
achterhouden
Verb
(houd achter, houdt achter, hield achter, hielden achter, achtergehouden)
-
achteroverdrukken
Verb
(druk achterover, drukt achterover, drukte achterover, drukten achterover, achterovergedrukt)
-
Konjugationen für mangar:
presente
- mango
- mangas
- manga
- mangamos
- mangáis
- mangan
imperfecto
- mangaba
- mangabas
- mangaba
- mangábamos
- mangabais
- mangaban
indefinido
- mangué
- mangaste
- mangó
- mangamos
- mangasteis
- mangaron
fut. de ind.
- mangaré
- mangarás
- mangará
- mangaremos
- mangaréis
- mangarán
condic.
- mangaría
- mangarías
- mangaría
- mangaríamos
- mangaríais
- mangarían
pres. de subj.
- que mangue
- que mangues
- que mangue
- que manguemos
- que manguéis
- que manguen
imp. de subj.
- que mangara
- que mangaras
- que mangara
- que mangáramos
- que mangarais
- que mangaran
miscelánea
- ¡manga!
- ¡mangad!
- ¡no mangues!
- ¡no manguéis!
- mangado
- mangando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Übersetzung Matrix für mangar:
Synonyms for "mangar":
Computerübersetzung von Drittern: