Übersicht
Spanisch nach Niederländisch: mehr Daten
-
elevarse:
- opstijgen; omhoogkomen; opvliegen; in de lucht omhoogstijgen; stijgen; de hoogte ingaan; hoger worden; opwerken; vooruitkomen; uit een minder gunstige positie vooruitkomen; jezelf opwerken; oprijzen; rijzen; omhoogrijzen; naar boven drijven; prijs opdrijven; omhoogdrijven; naar boven jagen; omhoogjagen
-
Wiktionary:
- elevarse → opstijgen
Spanisch
Detailübersetzungen für elevarse (Spanisch) ins Niederländisch
elevarse:
-
elevarse (ascender; levantarse; despegar; subir; alzar el vuelo; levantar; alzar; echarse a volar; emerger; volarse; levantar el vuelo; tirar hacia arriba; levantarse de un salto; enarcar; tomar velocidad)
-
elevarse (ascender; despegar; venir hacia arriba; escalar; subir; alzar el vuelo; alzarse; montarse; surgir; inclinarse hacia arriba; echarse a volar)
opstijgen; in de lucht omhoogstijgen; stijgen; de hoogte ingaan-
de hoogte ingaan Verb (ga de hoogte in, gaat de hoogte in, ging de hoogte in, gingen de hoogte in, de hoogte ingegeaan)
-
elevarse (subir; ascender; levantar; crecer; montarse)
-
elevarse (encumbrarse; encaramarse)
-
elevarse (levantarse; alzar; escalar; alzarse; inclinarse hacia arriba; venir hacia arriba)
-
elevarse
naar boven drijven; prijs opdrijven; omhoogdrijven; naar boven jagen; omhoogjagen-
naar boven drijven Verb
-
prijs opdrijven Verb
-
naar boven jagen Verb (jaag naar boven, jaagt naar boven, joeg naar boven, joegen naar boven, naar boven gejaagd)
-
omhoogjagen Verb
-
Konjugationen für elevarse:
presente
- me elevo
- te elevas
- se eleva
- nos elevamos
- os eleváis
- se elevan
imperfecto
- me elevaba
- te elevabas
- se elevaba
- nos elevábamos
- os elevabais
- se elevaban
indefinido
- me elevé
- te elevaste
- se elevó
- nos elevamos
- os elevasteis
- se elevaron
fut. de ind.
- me elevaré
- te elevarás
- se elevará
- nos elevaremos
- os elevaréis
- se elevarán
condic.
- me elevaría
- te elevarías
- se elevaría
- nos elevaríamos
- os elevaríais
- se elevarían
pres. de subj.
- que me eleve
- que te eleves
- que se eleve
- que nos elevemos
- que os elevéis
- que se eleven
imp. de subj.
- que me elevara
- que te elevaras
- que se elevara
- que nos eleváramos
- que os elevarais
- que se elevaran
miscelánea
- ¡elevate!
- ¡elevaos!
- ¡no te eleves!
- ¡no os elevéis!
- elevado
- elevándose
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes