Übersicht
Spanisch nach Niederländisch: mehr Daten
- partido:
-
partir:
- gaan; vertrekken; weggaan; heengaan; opstappen; opbreken; reizen; rondreizen; trekken; zwerven; verlaten; afreizen; wegtrekken; verdwijnen; wegreizen; doorknippen; doorsnijden; van wal steken; van wal gaan; kloven; klieven; doormidden hakken; doorklieven; doorhakken; doorhouwen; in tweeën houwen; scheiden; splitsen; uit elkaar halen; uiteenhalen
- Wiktionary:
Spanisch
Detailübersetzungen für partido (Spanisch) ins Niederländisch
partido:
-
el partido (carrera; competición; match; combate; encuentro)
-
el partido (juego; juego de azar; baraja; jugueteo; juego de suerte; actuación; ejecución)
-
partido (cortado; atravesado; hacheado)
doorgehakt; in tweeën gehouwen; doorkliefd; doorgehouwen-
doorgehakt Adjektiv
-
in tweeën gehouwen Adjektiv
-
doorkliefd Adjektiv
-
doorgehouwen Adjektiv
-
-
partido (a granel; separado; aparte; soltero; desmarcado; independiente; por separado; solo; diferente; individual; mono; singular; repartido; distribuído; disipado; desunido; sin parecido)
gescheiden; apart; afzonderlijk; alleenstaand; separaat; op zich; op zichzelf staand; losstaand; vrijstaand-
gescheiden Adjektiv
-
apart Adjektiv
-
afzonderlijk Adjektiv
-
alleenstaand Adjektiv
-
separaat Adjektiv
-
op zich Adjektiv
-
op zichzelf staand Adjektiv
-
losstaand Adjektiv
-
vrijstaand Adjektiv
-
-
partido (viajado; recorrido; salido)
Übersetzung Matrix für partido:
Verwandte Wörter für "partido":
Synonyms for "partido":
Wiktionary Übersetzungen für partido:
partido
Cross Translation:
noun
-
sport|nld wedstrijd
-
vereniging van gelijkgezinden die binnen een bepaald gebied hun politieke doelstellingen proberen te verwezenlijken
-
een strijd van twee of meer personen om uit te maken wie op een bepaald gebied de beste is
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• partido | → wedstrijd; match | ↔ match — sporting event |
• partido | → partij | ↔ party — political group |
partir:
-
partir (irse; salir; largarse; marcharse)
-
partir (viajar; viajar por; salir; errar; estar tirado; emigrar)
-
partir (irse de viaje; salir; irse; marcharse; abandonar; zarpar; largarse; agotar; correrse; alejarse de)
-
partir (cortar)
-
partir (cortar; surcar)
-
partir (hacerse a la mar)
-
partir (cortar; hendir; hender; cruzar; atravesar; rajar; surcar; escindir; fisionar; hendirse)
-
partir (deshacer; divorciarse; separar; cortar; dividir; desmontar; separarse; desvincular; desenganchar; fisionar)
scheiden; splitsen; uit elkaar halen; uiteenhalen-
uit elkaar halen Verb (haal uit elkaar, haalt uit elkaar, haalde uit elkaar, haalden uit elkaar, uit elkaar gehaald)
Konjugationen für partir:
presente
- parto
- partes
- parte
- partimos
- partís
- parten
imperfecto
- partía
- partías
- partía
- partíamos
- partíais
- partían
indefinido
- partí
- partiste
- partió
- partimos
- partisteis
- partieron
fut. de ind.
- partiré
- partirás
- partirá
- partiremos
- partiréis
- partirán
condic.
- partiría
- partirías
- partiría
- partiríamos
- partiríais
- partirían
pres. de subj.
- que parta
- que partas
- que parta
- que partamos
- que partáis
- que partan
imp. de subj.
- que partiera
- que partieras
- que partiera
- que partiéramos
- que partierais
- que partieran
miscelánea
- ¡parte!
- ¡partid!
- ¡no partas!
- ¡no partáis!
- partido
- partiendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Übersetzung Matrix für partir:
Synonyms for "partir":
Wiktionary Übersetzungen für partir:
partir
Cross Translation:
verb
Cross Translation: