Übersicht
Englisch nach Niederländisch: mehr Daten
- transportable:
- transport:
-
Wiktionary:
- transport → overbrengen, voeren, vervoeren, transporteren, deporteren, wegvoeren, meeslepen, in vervoering brengen
- transport → vervoer, transport, vervoering, vrachtvoertuig, troepentransport, strafgevangene, afvoer
- transport → transport, transporteren, rijtuig, vehikel, voertuig, wagen, overbrengen, voeren, vervoeren, terugbrengen, uitstellen, vervoer
Englisch
Detailübersetzungen für transportable (Englisch) ins Niederländisch
transportable:
-
transportable (moveable; mobile; loose; portable)
mobiel; los; beweegbaar; verzetbaar; verplaatsbaar; roerend-
mobiel Adjektiv
-
los Adjektiv
-
beweegbaar Adjektiv
-
verzetbaar Adjektiv
-
verplaatsbaar Adjektiv
-
roerend Adjektiv
-
-
transportable (conveyable)
verplaatsbaar; transporteerbaar; vervoerbaar; transportabel-
verplaatsbaar Adjektiv
-
transporteerbaar Adjektiv
-
vervoerbaar Adjektiv
-
transportabel Adjektiv
-
Übersetzung Matrix für transportable:
Verwandte Wörter für "transportable":
Synonyms for "transportable":
Verwandte Definitionen für "transportable":
transportable form of transport:
-
the transport
-
the transport (road transport; transportation; goods-traffic; transfer; carrying-traffic; cargo)
-
the transport
– A mechanism for moving data from one point to another. 2
Konjugationen für transport:
present
- transport
- transport
- transports
- transport
- transport
- transport
simple past
- transported
- transported
- transported
- transported
- transported
- transported
present perfect
- have transported
- have transported
- has transported
- have transported
- have transported
- have transported
past continuous
- was transporting
- were transporting
- was transporting
- were transporting
- were transporting
- were transporting
future
- shall transport
- will transport
- will transport
- shall transport
- will transport
- will transport
continuous present
- am transporting
- are transporting
- is transporting
- are transporting
- are transporting
- are transporting
subjunctive
- be transported
- be transported
- be transported
- be transported
- be transported
- be transported
diverse
- transport!
- let's transport!
- transported
- transporting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Übersetzung Matrix für transport:
Verwandte Wörter für "transport":
Synonyms for "transport":
Antonyme für "transport":
Verwandte Definitionen für "transport":
Wiktionary Übersetzungen für transport:
transport
Cross Translation:
verb
transport
-
carry or bear from one place to another
- transport → overbrengen; voeren; vervoeren; transporteren
-
historical: deport to a penal colony
- transport → deporteren; wegvoeren
-
move someone to strong emotion
- transport → meeslepen; in vervoering brengen
-
act of transporting
-
state of being transported by emotion
- transport → vervoering
-
vehicle used to transport passengers, mail or freight
- transport → transport; vrachtvoertuig
-
military: vehicle used to transport troops
- transport → troepentransport
-
historical: deported convict
- transport → strafgevangene
noun
-
vervoer naar elders
-
het vervoer van voorwerpen/mensen/brandstoffen of data van een ene naar een andere plaats
-
overbrenging van zaken van één plaats naar de andere
-
middel waarmee overbrenging van zaken plaatsvindt
-
personen of objecten naar een andere plek brengen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• transport | → transport | ↔ Transport — Beförderung, transportieren von Gut, Personen, Tieren |
• transport | → transporteren | ↔ transportieren — (transitiv) (unter Zuhilfenahme eines Transportmittels) etwas oder jemanden von einem Ort an einen anderen bringen/schaffen |
• transport | → rijtuig; vehikel; voertuig; wagen | ↔ bagnole — France|fr (familier, fr) voiture, automobile. |
• transport | → overbrengen; transporteren; voeren; vervoeren; terugbrengen; uitstellen | ↔ reporter — Traductions à trier suivant le sens |
• transport | → transport; vervoer | ↔ transport — action de porter d’un lieu à un autre. |
• transport | → overbrengen; transporteren; voeren; vervoeren | ↔ transporter — porter d’un lieu dans un autre. |