Übersicht
Englisch nach Niederländisch: mehr Daten
- detest:
-
Wiktionary:
- detest → verafschuwen, verfoeien
- detest → verafschuwen, verfoeien, een afschuw hebben van, een weerzin hebben tegen, een hekel hebben aan, minachten, versmaden
Englisch
Detailübersetzungen für detester (Englisch) ins Niederländisch
detester form of detest:
Konjugationen für detest:
present
- detest
- detest
- detests
- detest
- detest
- detest
simple past
- detested
- detested
- detested
- detested
- detested
- detested
present perfect
- have detested
- have detested
- has detested
- have detested
- have detested
- have detested
past continuous
- was detesting
- were detesting
- was detesting
- were detesting
- were detesting
- were detesting
future
- shall detest
- will detest
- will detest
- shall detest
- will detest
- will detest
continuous present
- am detesting
- are detesting
- is detesting
- are detesting
- are detesting
- are detesting
subjunctive
- be detested
- be detested
- be detested
- be detested
- be detested
- be detested
diverse
- detest!
- let's detest!
- detested
- detesting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Übersetzung Matrix für detest:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
verafschuwen | abhor; detest; loathe | |
verfoeien | abhor; detest; loathe | |
- | hate |
Verwandte Wörter für "detest":
Synonyms for "detest":
Antonyme für "detest":
Verwandte Definitionen für "detest":
Wiktionary Übersetzungen für detest:
detest
Cross Translation:
verb
detest
-
to dislike
- detest → verafschuwen
verb
-
afschuw hebben voor
-
afschuw hebben van
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• detest | → verafschuwen | ↔ verabscheuen — (transitiv) Abscheu gegen jemanden oder etwas empfinden |
• detest | → verafschuwen; verfoeien; een afschuw hebben van; een weerzin hebben tegen | ↔ abhorrer — avoir en horreur. |
• detest | → verafschuwen; verfoeien; een afschuw hebben van; een weerzin hebben tegen | ↔ abominer — Avoir en horreur, détester, haïr. |
• detest | → verafschuwen; verfoeien; een afschuw hebben van; een weerzin hebben tegen; een hekel hebben aan; minachten; versmaden | ↔ détester — (vieilli) maudire. |
• detest | → verafschuwen; verfoeien | ↔ exécrer — avoir en exécration, avoir en horreur, abominer. |