Übersicht
Englisch nach Niederländisch: mehr Daten
- meaning:
-
mean:
- bedoelen; ergens iets mee willen zeggen; betekenen; inhouden; neerkomen op; beogen; ten doel hebben; beduiden
- gemeen; achterbaks; sluw; geraffineerd; uitgekookt; geslepen; snood; slinks; stiekem; leep; gewiekst; geniepig; listig; doortrapt; gehaaid; gluiperig; slecht; vals; min; laag; laag-bij-de-grond; onedel; laaghartig; verachtelijk; banaal; vuig; in het geniep; bedriegelijk; nagemaakt; onwaar; gefingeerd; onecht; ploertig
-
Wiktionary:
- meaning → zin, betekenis, waarde, bedoeling, woordbetekenis
- meaning → betekenis, zin, portee, significantie
- mean → gemiddelde, middel
- mean → gemiddeld, gemiddelde, gemeen, minderwaardig, boosaardig, laag
- mean → betekenen, menen, willen zeggen, bedoelen, willen, van plan zijn, beduiden
- mean → gemiddelde, betekenen, sjofel, gierig, hebzuchtig, inhalig, pinnig, schraperig, vrekkig, lelijk, laf, gemeen, midden, bedoelen, beogen, mikken
-
User Contributed Translations for meaning:
- dat wil zeggen, zingeving, betekening, in de zin van
Englisch
Detailübersetzungen für meaning (Englisch) ins Niederländisch
meaning:
-
the meaning (intent; tendency; purport; sense; tenor; stature)
-
the meaning (substance; purpose; intention; composition)
-
the meaning
-
the meaning (use; purpose; intention; drift)
-
the meaning (significance; importance; weight)
-
the meaning (expression; phrase; statement; saying; turn of phrase; term)
-
the meaning (purport; tendency; inclination; tenor; trend; signification; sense)
-
meaning (so to speak; so to say)
bij wijze van; bedoeld als; om zo te zeggen-
bij wijze van Adjektiv
-
bedoeld als Adjektiv
-
om zo te zeggen Adjektiv
-
Übersetzung Matrix für meaning:
Verwandte Wörter für "meaning":
Synonyms for "meaning":
Verwandte Definitionen für "meaning":
Wiktionary Übersetzungen für meaning:
meaning
Cross Translation:
noun
meaning
noun
-
de zin of strekking
-
wat iets betekent, waar iets voor staat
-
de semantische inhoud van een woord
-
een bestaansreden
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• meaning | → betekenis | ↔ Bedeutung — Sinn einer Information, Handlung oder Sache |
• meaning | → zin | ↔ Sinn — kein Plural: die Bedeutungen und Vorstellungen, die sich mit einem sprachlichen Ausdruck verbinden |
• meaning | → betekenis; zin | ↔ sens — Signification |
• meaning | → betekenis; portee; zin; significantie | ↔ signification — Ce que signifie une chose ; sens attacher à une chose. |
meaning form of mean:
Konjugationen für mean:
present
- mean
- mean
- means
- mean
- mean
- mean
simple past
- meant
- meant
- meant
- meant
- meant
- meant
present perfect
- have meant
- have meant
- has meant
- have meant
- have meant
- have meant
past continuous
- was meaning
- were meaning
- was meaning
- were meaning
- were meaning
- were meaning
future
- shall mean
- will mean
- will mean
- shall mean
- will mean
- will mean
continuous present
- am meaning
- are meaning
- is meaning
- are meaning
- are meaning
- are meaning
subjunctive
- be meant
- be meant
- be meant
- be meant
- be meant
- be meant
diverse
- mean!
- let's mean!
- meant
- meaning
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
-
mean (cunning; vicious; nasty; shrewd; sly; underhand; vile; slippery; false; sharp; low)
-
mean (bad)
-
mean (vile; pedestrian)
laag; laag-bij-de-grond; gemeen; onedel; laaghartig-
laag Adjektiv
-
laag-bij-de-grond Adjektiv
-
gemeen Adjektiv
-
onedel Adjektiv
-
laaghartig Adjektiv
-
-
mean (despicable; scornful; niggardly; false; stingy)
-
mean (sordid; sheet)
-
mean (underhand; sneaky; malicious; secretly; sneakily; nasty; on the sly; secretive; covert; behind someone's back)
achterbaks; stiekem; doortrapt; listig; geniepig; snood; slinks; in het geniep; gluiperig-
achterbaks Adjektiv
-
stiekem Adjektiv
-
doortrapt Adjektiv
-
listig Adjektiv
-
geniepig Adjektiv
-
snood Adjektiv
-
slinks Adjektiv
-
in het geniep Adjektiv
-
gluiperig Adjektiv
-
-
mean (false; fictitious; faked; feigned; sham; stingy; not genuine; bogus)
bedriegelijk; vals; nagemaakt; onwaar; gefingeerd; onecht-
bedriegelijk Adjektiv
-
vals Adjektiv
-
nagemaakt Adjektiv
-
onwaar Adjektiv
-
gefingeerd Adjektiv
-
onecht Adjektiv
-
-
mean (villainous; base; nasty)
-
mean (behind one's back; vicious; vile; scurvy; nasty; low; jarring; foul; ribald; bad; offensive; indecent; falsely; secretly)
stiekem; in het geniep; snood; gluiperig; achterbaks; geniepig-
stiekem Adjektiv
-
in het geniep Adjektiv
-
snood Adjektiv
-
gluiperig Adjektiv
-
achterbaks Adjektiv
-
geniepig Adjektiv
-
Übersetzung Matrix für mean:
Verwandte Wörter für "mean":
Synonyms for "mean":
Verwandte Definitionen für "mean":
Wiktionary Übersetzungen für mean:
mean
Cross Translation:
noun
mean
-
intermediate value
- mean → gemiddelde
-
method by which something is done
- mean → middel
-
having the mean as its value
- mean → gemiddeld; gemiddelde
-
powerful; fierce; harsh; damaging
- mean → gemeen
-
low in quality; inferior
- mean → minderwaardig
-
acting without consideration of others
- mean → gemeen
-
causing or intending to cause intentional harm
- mean → boosaardig; gemeen
-
to be important
- mean → betekenen
-
to result in; bring about
- mean → betekenen
-
to have conviction in what one says
- mean → menen
-
to signify
- mean → willen zeggen; bedoelen
-
to convey, indicate
- mean → bedoelen; betekenen; willen zeggen
-
to intend (something) for a given purpose or fate
- mean → bedoelen
-
to have intentions of some kind
-
to intend; plan on doing
- mean → willen; van plan zijn
verb
-
met een woord of toespeling iets of iemand aanduiden of proberen aan te duiden
-
iets met een bepaald oogmerk doen
-
ergens naar verwijzen
-
ergens voor staan
-
ergens toe doen
-
de bedoeling hebben
-
de som van een aantal getallen gedeeld door het aantal ervan
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• mean | → gemiddelde | ↔ Mittelwert — Mathematik: Zahlenwert, der in der Mitte zwischen Minimum und Maximum einer Zahlenreihe liegt |
• mean | → betekenen | ↔ bedeuten — unpersönlich: etwas heißen, etwas bezeichnen |
• mean | → betekenen | ↔ heißen — einen bestimmten Sinn haben |
• mean | → sjofel | ↔ schofel — umgangssprachlich abwertend: in empörender, verachtenswürdiger oder ähnlicher Art und Weise böse, minderwertig, niederträchtig, schäbig |
• mean | → sjofel | ↔ schofel — umgangssprachlich abwertend:in beschämender Weise kleinlich, geizig |
• mean | → sjofel | ↔ schofelig — umgangssprachlich abwertend: in empörender, verachtenswürdiger oder ähnlicher Art und Weise böse, minderwertig, niederträchtig, schäbig |
• mean | → sjofel | ↔ schofelig — umgangssprachlich abwertend: in beschämender Weise kleinlich, geizig |
• mean | → gierig; hebzuchtig; inhalig; pinnig; schraperig; vrekkig | ↔ avare — Qui a un désir excessif d’accumuler. |
• mean | → gierig; hebzuchtig; inhalig; pinnig; schraperig; vrekkig | ↔ avaricieux — Qui est d’une avarice mesquine. |
• mean | → lelijk | ↔ laid — Qui a quelque défaut qui se remarque dans les proportions |
• mean | → laf; gemeen | ↔ lâche — Méprisable |
• mean | → midden | ↔ milieu — Endroit qui, dans un lieu ou un objet, est également distant de la périphérie ou des extrémités (Sens général) |
• mean | → gemiddelde | ↔ moyenne — grandeur tenir le milieu entre plusieurs autres que l’on rapprocher. |
• mean | → gemeen | ↔ méchant — mauvais, antonyme : lien|bon|fr. |
• mean | → lelijk | ↔ vilain — Qui déplaire à la vue. |
• mean | → bedoelen; beogen; mikken | ↔ viser — Traductions à trier suivant le sens |
• mean | → bedoelen | ↔ vouloir dire — Signifier |