Übersicht
Englisch nach Niederländisch: mehr Daten
-
forward:
- naar voren plaatsen; vroeger uitvoeren dan gepland; vervroegen; zenden; opsturen; toezenden; iem. iets sturen; posten; overmaken; doen toekomen; nasturen; doorzenden; doorsturen; doorverbinden
- voorwaarts; progressief; geavanceerd; vooruitstrevend; voort; beleefd; beschaafd; voorkomend; welopgevoed; wellevend; gemanierd; toegankelijk; aanspreekbaar; toeschietelijk; benaderbaar; genaakbaar
- spitsspeler; aanvaller; voorhoedespeler; voorspeler
-
Wiktionary:
- forwards → voorwaarts
- forward → doorsturen, doorgeven, doorzenden
- forward → spits, aanvaller, schaamteloos, ondeugend, afzenden, expediëren, verzenden, verleden, voorafgaand, voorgaand, vorig, vroeger
Englisch
Detailübersetzungen für forwards (Englisch) ins Niederländisch
forwards:
Übersetzung Matrix für forwards:
Adverb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
- | ahead; forrad; forrader; forrard; forward; frontward; frontwards; onward; onwards |
Verwandte Wörter für "forwards":
Synonyms for "forwards":
Antonyme für "forwards":
Verwandte Definitionen für "forwards":
Wiktionary Übersetzungen für forwards:
forwards
adverb
-
-
- forwards → voorwaarts
forwards form of forward:
-
to forward (advance)
-
to forward (send; remit; send to)
zenden; opsturen; toezenden; iem. iets sturen; posten; overmaken; doen toekomen-
iem. iets sturen Verb
-
doen toekomen Verb
-
to forward (send after)
-
to forward (send on; redirect)
-
to forward
– To send a received e-mail message or calendar item, either modified or in its entirety, to a new recipient. 2 -
to forward
– To move a call to another phone before the call is answered. 2
Konjugationen für forward:
present
- forward
- forward
- forwards
- forward
- forward
- forward
simple past
- forwarded
- forwarded
- forwarded
- forwarded
- forwarded
- forwarded
present perfect
- have forwarded
- have forwarded
- has forwarded
- have forwarded
- have forwarded
- have forwarded
past continuous
- was forwarding
- were forwarding
- was forwarding
- were forwarding
- were forwarding
- were forwarding
future
- shall forward
- will forward
- will forward
- shall forward
- will forward
- will forward
continuous present
- am forwarding
- are forwarding
- is forwarding
- are forwarding
- are forwarding
- are forwarding
subjunctive
- be forwarded
- be forwarded
- be forwarded
- be forwarded
- be forwarded
- be forwarded
diverse
- forward!
- let's forward!
- forwarded
- forwarding
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
-
forward
voorwaarts-
voorwaarts Adjektiv
-
-
forward (progressive; sophisticated; advanced)
progressief; geavanceerd; vooruitstrevend-
progressief Adjektiv
-
geavanceerd Adjektiv
-
vooruitstrevend Adjektiv
-
-
forward (onwards; forth; along)
-
forward (well bred; polite; well-mannered; courteous; complaisant; mannerly; civil; pliable; pliant; responsive; courtly; chivalrous; obliging; well-educated; well educated)
beleefd; beschaafd; voorkomend; welopgevoed; wellevend; gemanierd-
beleefd Adjektiv
-
beschaafd Adjektiv
-
voorkomend Adjektiv
-
welopgevoed Adjektiv
-
wellevend Adjektiv
-
gemanierd Adjektiv
-
-
forward (pliant; approachable; responsive; obliging; pliable; complaisant; graciously)
toegankelijk; aanspreekbaar; toeschietelijk; benaderbaar; genaakbaar-
toegankelijk Adjektiv
-
aanspreekbaar Adjektiv
-
toeschietelijk Adjektiv
-
benaderbaar Adjektiv
-
genaakbaar Adjektiv
-
Übersetzung Matrix für forward:
Verwandte Wörter für "forward":
Synonyms for "forward":
Antonyme für "forward":
Verwandte Definitionen für "forward":
Wiktionary Übersetzungen für forward:
forward
Cross Translation:
verb
forward
-
send (something received) to a third party
- forward → doorsturen
verb
-
iets wat men ontvangen heeft aan de volgende persoon geven
-
iets dat ontvangen is weer verder sturen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• forward | → spits; aanvaller | ↔ Stürmer — Sport: ein Offensivspieler, dessen Hauptaufgabe darin besteht, Tore zu schießen. |
• forward | → schaamteloos; ondeugend | ↔ effronté — Qui n’a honte de rien. |
• forward | → afzenden; expediëren; verzenden | ↔ expédier — Se hâter d’exécuter ou de conclure quelque chose. |
• forward | → verleden; voorafgaand; voorgaand; vorig; vroeger | ↔ précédent — Qui précéder, qui est immédiatement avant, en parlant ordinairement par rapport au temps. |