Übersicht
Englisch nach Niederländisch: mehr Daten
-
upset:
- kwaad; boos; furieus; woedend; hels; razend; nijdig; woest; dol; laaiend; tierend; van streek; geschokt; ontzet; ontredderd; verontwaardigd; gebelgd; misnoegd; verstoord; gekwetst; overstuur; verschrikt; ontsteld; onthutst; getroffen; perplex; paf
- verbijstering; schrik
- verstoren; vertoornen; tegenwerken; dwarsbomen; dwarsliggen; ruïneren; in de war sturen; bederven; verzieken; nekken; ontstemmen; omstoten; omduwen; omverstoten
-
Wiktionary:
- upset → ontdaan, geschokt, van streek, overstuur, verbouwereerd
- upset → verstoring, verwarring
- upset → van zijn stuk brengen, overstuur maken, verontrusten, verstoren, verwarren, omstoten
- upset → storing veroorzaken, benevelen, verdoezelen, schaden, benadelen, deren, benauwen, verontrusten, kantelen, omgooien, omkeren, omvergooien, ten val brengen, ontdaan, onthutst, verbluft, verslagen, verstomd
Englisch
Detailübersetzungen für upset (Englisch) ins Niederländisch
upset:
-
upset (furious; mad; annoyed; enraged; raging; fierce; infuriated; irate)
-
upset (dismayed; appalled; aghast)
van streek; geschokt; ontzet; ontredderd-
van streek Adjektiv
-
geschokt Adjektiv
-
ontzet Adjektiv
-
ontredderd Adjektiv
-
-
upset (annoyed; indignant; displeased; enraged; vexed; irate; livid; angry)
verontwaardigd; gebelgd; misnoegd; verstoord; gekwetst-
verontwaardigd Adjektiv
-
gebelgd Adjektiv
-
misnoegd Adjektiv
-
verstoord Adjektiv
-
gekwetst Adjektiv
-
-
upset (shaken; in a state)
-
upset (shocked; dismayed; perplexed; bewildered; dazed)
verschrikt; ontsteld; onthutst; getroffen-
verschrikt Adjektiv
-
ontsteld Adjektiv
-
onthutst Adjektiv
-
getroffen Adjektiv
-
-
upset (baffled; stunned; flabbergasted; dazed; perplexed; dumbfounded)
Konjugationen für upset:
present
- upset
- upset
- upsets
- upset
- upset
- upset
simple past
- upset
- upset
- upset
- upset
- upset
- upset
present perfect
- have upset
- have upset
- has upset
- have upset
- have upset
- have upset
past continuous
- was upsetting
- were upsetting
- was upsetting
- were upsetting
- were upsetting
- were upsetting
future
- shall upset
- will upset
- will upset
- shall upset
- will upset
- will upset
continuous present
- am upsetting
- are upsetting
- is upsetting
- are upsetting
- are upsetting
- are upsetting
subjunctive
- be upset
- be upset
- be upset
- be upset
- be upset
- be upset
diverse
- upset!
- let's upset!
- upset
- upsetting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Übersetzung Matrix für upset:
Verwandte Wörter für "upset":
Synonyms for "upset":
Verwandte Definitionen für "upset":
Wiktionary Übersetzungen für upset:
upset
Cross Translation:
adjective
upset
-
angry, distressed, unhappy
- upset → ontdaan; geschokt; van streek; overstuur
-
of a stomach
- upset → overstuur; van streek
-
disturbance, disruption
- upset → verstoring; verwarring
-
make (a person) angry, distressed or unhappy
- upset → van zijn stuk brengen; overstuur maken; verontrusten
-
disturb, disrupt, unfavorably alter
-
tip, overturn
- upset → omstoten
adjective
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• upset | → storing veroorzaken; benevelen; verdoezelen | ↔ brouiller — mettre pêle-mêle, mêler, mélanger. |
• upset | → schaden; benadelen; deren | ↔ nuire — Causer du tort, porter dommage à quelqu’un. |
• upset | → benauwen; verontrusten | ↔ préoccuper — occuper fortement l’esprit, l’absorber tout entier. |
• upset | → kantelen; omgooien; omkeren; omvergooien; ten val brengen | ↔ renverser — Traductions à trier suivant le sens |
• upset | → ontdaan; onthutst; verbluft; verslagen; verstomd | ↔ stupéfait — Que la surprise rendre comme interdit et immobile. |