Übersicht
Deutsch nach Niederländisch: mehr Daten
- veranlassen:
-
Wiktionary:
- veranlassen → beleggen, houden, teweegbrengen, uitschrijven, aandoen, aanrichten, stichten, veroorzaken, determineren, nauwkeurig bepalen, belezen, bewegen, doen besluiten, overhalen, bemiddelen, uitreiken, verschaffen, verstrekken
Deutsch
Detailübersetzungen für veranlasse (Deutsch) ins Niederländisch
veranlassen:
-
veranlassen (anreizen; herausfordern; herauslocken; aufregen; provozieren; stimulieren; aufhetzen; anregen; ermuntern; reizen; hervorrufen; verursachen; erwecken; aufmuntern; aufwecken; aufstacheln; aufreizen; aufputschen)
aanleiding geven tot; provoceren; uitlokken; ophitsen; uitdagen-
aanleiding geven tot Verb (geef aanleiding tot, geeft aanleiding tot, gaf aanleiding tot, gaven aanleiding tot, aanleiding gegeven tot)
-
Konjugationen für veranlassen:
Präsens
- veranlasse
- veranlasst
- veranlasst
- veranlassen
- veranlasst
- veranlassen
Imperfekt
- veranlasste
- veranlasstest
- veranlasste
- veranlassten
- veranlasstet
- veranlassten
Perfekt
- habe veranlaßt
- hast veranlaßt
- hat veranlaßt
- haben veranlaßt
- habt veranlaßt
- haben veranlaßt
1. Konjunktiv [1]
- veranlasse
- veranlassest
- veranlasse
- veranlassen
- veranlasset
- veranlassen
2. Konjunktiv
- veranlassete
- veranlassetest
- veranlassete
- veranlasseten
- veranlassetet
- veranlasseten
Futur 1
- werde veranlassen
- wirst veranlassen
- wird veranlassen
- werden veranlassen
- werdet veranlassen
- werden veranlassen
1. Konjunktiv [2]
- würde veranlassen
- würdest veranlassen
- würde veranlassen
- würden veranlassen
- würdet veranlassen
- würden veranlassen
Diverses
- veranlass!
- veranlasst!
- veranlassen Sie!
- veranlaßt
- veranlassend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Übersetzung Matrix für veranlassen:
Synonyms for "veranlassen":
Wiktionary Übersetzungen für veranlassen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• veranlassen | → beleggen; houden; teweegbrengen; uitschrijven; aandoen; aanrichten; stichten; veroorzaken | ↔ causer — être cause de ; occasionner, provoquer. |
• veranlassen | → aandoen; aanrichten; stichten; teweegbrengen; veroorzaken; determineren; nauwkeurig bepalen; belezen; bewegen; doen besluiten; overhalen | ↔ déterminer — fixer les limites de, délimiter précisément. |
• veranlassen | → bemiddelen; beleggen; houden; teweegbrengen; uitschrijven; aandoen; aanrichten; stichten; veroorzaken; uitreiken; verschaffen; verstrekken | ↔ procurer — faire obtenir à une personne quelque avantage par son crédit, par ses soins. |