Home ->Wörterbücher ->Deutsch/Niederländisch ->übersetze hochhalten

übersetze hochhalten von Deutsche ins Niederländisch

Übersicht
Deutsch nach Niederländisch:   mehr Daten
  1. hochhalten:

Deutsch

Detailübersetzungen für hochhalten (Deutsch) ins Niederländisch

hochhalten:

hochhalten Verb (halte hoch, hältst hoch, hält hoch, hielt hoch, hieltet hoch, hochgehalten)

  1. hochhalten (hinhalten)
    ophouden; in de hoogte houden; hooghouden; omhooghouden
    • ophouden Verb (houd op, houdt op, hield op, hielden op, opgehouden)
    • hooghouden Verb (houd hoog, houdt hoog, hield hoog, hielden hoog, hooggehouden)
    • omhooghouden Verb (houd omhoog, houdt omhoog, hield omhoog, hielden omhoog, omhooggehouden)
  2. hochhalten (schätzen; würdigen; respektieren; )
    appreciëren; waarderen; op prijs stellen
    • appreciëren Verb (apprecieer, apprecieert, apprecieerde, apprecieerden, geapprecieerd)
    • waarderen Verb (waardeer, waardeert, waardeerde, waardeerden, gewaardeerd)
  3. hochhalten (hochachten; respektieren; achten; )
    respecteren; eerbiedigen; hoogschatten; achten; hoogachten
    • respecteren Verb (respecteer, respecteert, respecteerde, respecteerden, gerespecteerd)
    • eerbiedigen Verb (eerbiedig, eerbiedigt, eerbiedigde, eerbiedigden, eerbiedigd)
    • hoogschatten Verb (schat hoog, schatte hoog, schatten hoog, gehoogschat)
    • achten Verb (acht, achtte, achtten, geacht)
    • hoogachten Verb (acht hoog, achtte hoog, achtten hoog, hooggeacht)
  4. hochhalten (ehren)
    in ere houden
    • in ere houden Verb (houd in ere, houdt in ere, hield in ere, hielden in ere, in ere gehouden)
  5. hochhalten (emporheben)
    omhoogsteken; in de hoogte steken

Konjugationen für hochhalten:

Präsens
  1. halte hoch
  2. hältst hoch
  3. hält hoch
  4. halten hoch
  5. haltet hoch
  6. halten hoch
Imperfekt
  1. hielt hoch
  2. hieltest hoch
  3. hielt hoch
  4. hielten hoch
  5. hieltet hoch
  6. hielten hoch
Perfekt
  1. habe hochgehalten
  2. hast hochgehalten
  3. hat hochgehalten
  4. haben hochgehalten
  5. habt hochgehalten
  6. haben hochgehalten
1. Konjunktiv [1]
  1. halte hoch
  2. haltest hoch
  3. halte hoch
  4. halten hoch
  5. haltet hoch
  6. halten hoch
2. Konjunktiv
  1. hielte hoch
  2. hieltest hoch
  3. hielte hoch
  4. hielten hoch
  5. hieltet hoch
  6. hielten hoch
Futur 1
  1. werde hochhalten
  2. wirst hochhalten
  3. wird hochhalten
  4. werden hochhalten
  5. werdet hochhalten
  6. werden hochhalten
1. Konjunktiv [2]
  1. würde hochhalten
  2. würdest hochhalten
  3. würde hochhalten
  4. würden hochhalten
  5. würdet hochhalten
  6. würden hochhalten
Diverses
  1. halte hoch!
  2. haltet hoch!
  3. halten Sie hoch!
  5. hochgehalten
  6. hochhaltend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Übersetzung Matrix für hochhalten:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
achten Achten; Ehren; Erweisen der Ehre
appreciëren Würdigung
eerbiedigen Ehrerbietung; Hochachtung; Respekt
ophouden Aufhören; Ausscheiden
waarderen Anerkennen; Anrechnen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
achten achten; ehren; hochachten; hochhalten; hochschätzen; respektieren; schätzen; verehren
appreciëren achten; ehren; hochachten; hochhalten; hochschätzen; respektieren; schätzen; verehren; würdigen
eerbiedigen achten; ehren; hochachten; hochhalten; hochschätzen; respektieren; schätzen; verehren ehren
hoogachten achten; ehren; hochachten; hochhalten; hochschätzen; respektieren; schätzen; verehren
hooghouden hinhalten; hochhalten
hoogschatten achten; ehren; hochachten; hochhalten; hochschätzen; respektieren; schätzen; verehren
in de hoogte houden hinhalten; hochhalten
in de hoogte steken emporheben; hochhalten
in ere houden ehren; hochhalten achten; ehren; hochachten; in Ehre halten
omhooghouden hinhalten; hochhalten
omhoogsteken emporheben; hochhalten
op prijs stellen achten; ehren; hochachten; hochhalten; hochschätzen; respektieren; schätzen; verehren; würdigen
ophouden hinhalten; hochhalten abbrechen; abfallen; abhängen; abkoppeln; ablassen; absterben; abtrennen; anhalten; aufhalten; aufhören; ausfallen; ausscheiden; aussterben; beenden; beschließen; bremsen; eingehen; enden; entkoppeln; erlöschen; etwas aufgeben; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; halten; hemmen; hingehen; hinhalten; loshaken; loskoppeln; schließen; sterben; stocken; stoppen; verscheiden; verspäten; versterben; verzichten; verzögern; vollenden; zurücktreten
respecteren achten; ehren; hochachten; hochhalten; hochschätzen; respektieren; schätzen; verehren
waarderen achten; ehren; hochachten; hochhalten; hochschätzen; respektieren; schätzen; verehren; würdigen







Kostenfreie, schnelle Übersetzungen

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Seite gezeigt in 0.0305 Sekunden
Seite aufgebaut in 1.0 Sekunden