Home ->Wörterbücher ->Deutsch/Niederländisch ->übersetze ermahnten

übersetze ermahnten von Deutsche ins Niederländisch

Übersicht
Deutsch nach Niederländisch:   mehr Daten
  1. ermahnen:
  2. Wiktionary:

Deutsch

Detailübersetzungen für ermahnten (Deutsch) ins Niederländisch

ermahnen:

ermahnen Verb (ermahne, ermahnst, ermahnt, ermahnte, ermahntet, ermahnt)

  1. ermahnen (jemanden an etwas erinnern; gedenken; mahnen)
    herinneren; doen denken aan
  2. ermahnen (nicht vergessen; gedenken; jemanden an etwas erinnern; mahnen)
    herinneren; onthouden; niet vergeten
    • herinneren Verb (herinner, herinnert, herinnerde, herinnerden, herinnerd)
    • onthouden Verb (onthoud, onthoudt, onthield, onthielden, onthouden)
  3. ermahnen (anmahnen; mahnen; auffordern; fordern)
    aanmanen; aanmanen tot een verplichting; sommeren; manen
  4. ermahnen (vorwerfen; schätzen; verweisen; )
    beschuldigen; verwijten; aanrekenen; voorhouden; blameren; voor de voeten gooien; berispen; aanwrijven; laken; nadragen; gispen
    • beschuldigen Verb (beschuldig, beschuldigt, beschuldigde, beschuldigden, beschuldigd)
    • verwijten Verb (verwijt, verweet, verweten, verweten)
    • aanrekenen Verb (reken aan, rekent aan, rekende aan, rekenden aan, aangerekend)
    • voorhouden Verb (houd voor, houdt voor, hield voor, hielden voor, voorgehouden)
    • blameren Verb (blameer, blameert, blameerde, blameerden, geblameerd)
    • berispen Verb (berisp, berispt, berispte, berispten, berispt)
    • aanwrijven Verb
    • laken Verb (laak, laakt, laakte, laakten, gelaakt)
    • nadragen Verb (draag na, draagt na, droeg na, droegen na, nagedragen)
    • gispen Verb (gisp, gispt, gispte, gispten, gegispt)
  5. ermahnen (bestrafen; verweisen; rügen; )
    berispen; terechtwijzen; vermanen
    • berispen Verb (berisp, berispt, berispte, berispten, berispt)
    • terechtwijzen Verb (wijs terecht, wijst terecht, wees terecht, wezen terecht, terechtgewezen)
    • vermanen Verb (vermaan, vermaant, vermaande, vermaanden, vermaand)
  6. ermahnen (bestrafen; warnen; tadeln; )
    waarschuwen; berispen; manen; vermanen; terechtwijzen
    • waarschuwen Verb (waarschuw, waarschuwt, waarschuwde, waarschuwden, gewaarschuwd)
    • berispen Verb (berisp, berispt, berispte, berispten, berispt)
    • manen Verb (maan, maant, maande, maanden, gemaand)
    • vermanen Verb (vermaan, vermaant, vermaande, vermaanden, vermaand)
    • terechtwijzen Verb (wijs terecht, wijst terecht, wees terecht, wezen terecht, terechtgewezen)
  7. ermahnen (jemanden anspornen; mahnen)
    manen; iemand aansporen

Konjugationen für ermahnen:

Präsens
  1. ermahne
  2. ermahnst
  3. ermahnt
  4. ermahnen
  5. ermahnt
  6. ermahnen
Imperfekt
  1. ermahnte
  2. ermahntest
  3. ermahnte
  4. ermahnten
  5. ermahntet
  6. ermahnten
Perfekt
  1. habe ermahnt
  2. hast ermahnt
  3. hat ermahnt
  4. haben ermahnt
  5. habt ermahnt
  6. haben ermahnt
1. Konjunktiv [1]
  1. ermahne
  2. ermahnest
  3. ermahne
  4. ermahnen
  5. ermahnet
  6. ermahnen
2. Konjunktiv
  1. ermahnte
  2. ermahntest
  3. ermahnte
  4. ermahnten
  5. ermahntet
  6. ermahnten
Futur 1
  1. werde ermahnen
  2. wirst ermahnen
  3. wird ermahnen
  4. werden ermahnen
  5. werdet ermahnen
  6. werden ermahnen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde ermahnen
  2. würdest ermahnen
  3. würde ermahnen
  4. würden ermahnen
  5. würdet ermahnen
  6. würden ermahnen
Diverses
  1. ermahn!
  2. ermahnt!
  3. ermahnen Sie!
  5. ermahnt
  6. ermahnend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Übersetzung Matrix für ermahnen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
beschuldigen Anschuldigen; Anschuldigung
laken Bettlaken; Bettlinnen; Bettwäsche; Leinen; Leinentücher; Leinenwäsche; Linnen; Tischdecke; Tischtuch; Tischtücher; Tuch; Weißwäsche; aus Wolle bestehndes Gewebe
onthouden Enthaltsamkeit; Enthaltung; Verzicht
verwijten vorhalten; vorwerfen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
aanmanen anmahnen; auffordern; ermahnen; fordern; mahnen
aanmanen tot een verplichting anmahnen; auffordern; ermahnen; fordern; mahnen
aanrekenen bestrafen; blamieren; entgegenhalten; entnehmen; ermahnen; fortführen; fortschaffen; hinhalten; hinterhertragen; nachtragen; rügen; schelten; schätzen; tadeln; verketzern; verleumden; verteufeln; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; wegschaffen; zurechtweisen anrechnen; bestrafen; blamieren; entgegenhalten; jemandem einen Vorwurf machen; nachtragen; rügen; tadeln; verweisen; vorhalten; vorwerfen; zurechtweisen
aanwrijven bestrafen; blamieren; entgegenhalten; entnehmen; ermahnen; fortführen; fortschaffen; hinhalten; hinterhertragen; nachtragen; rügen; schelten; schätzen; tadeln; verketzern; verleumden; verteufeln; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; wegschaffen; zurechtweisen bestrafen; blamieren; entgegenhalten; jemandem einen Vorwurf machen; jemandem etwas nachtragen; nachtragen; nachtragend sein; rügen; schelten; tadeln; verleumden; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; zurechtweisen
berispen bestrafen; blamieren; entgegenhalten; entnehmen; ermahnen; fortführen; fortschaffen; hinhalten; hinterhertragen; nachtragen; rügen; schelten; schätzen; tadeln; verketzern; verleumden; verteufeln; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; warnen; wegschaffen; zurechtweisen
beschuldigen bestrafen; blamieren; entgegenhalten; entnehmen; ermahnen; fortführen; fortschaffen; hinhalten; hinterhertragen; nachtragen; rügen; schelten; schätzen; tadeln; verketzern; verleumden; verteufeln; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; wegschaffen; zurechtweisen anklagen; beschuldigen; blamieren; entgegenhalten; jemandem etwas nachtragen; nachtragen; nachtragend sein; rügen; schelten; tadeln; verdächtigen; verleumden; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; zurechtweisen
blameren bestrafen; blamieren; entgegenhalten; entnehmen; ermahnen; fortführen; fortschaffen; hinhalten; hinterhertragen; nachtragen; rügen; schelten; schätzen; tadeln; verketzern; verleumden; verteufeln; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; wegschaffen; zurechtweisen blamieren; entgegenhalten; jemandem blamieren; jemandem etwas nachtragen; nachtragen; nachtragend sein; rügen; schelten; tadeln; verleumden; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; zurechtweisen
doen denken aan ermahnen; gedenken; jemanden an etwas erinnern; mahnen
gispen bestrafen; blamieren; entgegenhalten; entnehmen; ermahnen; fortführen; fortschaffen; hinhalten; hinterhertragen; nachtragen; rügen; schelten; schätzen; tadeln; verketzern; verleumden; verteufeln; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; wegschaffen; zurechtweisen
herinneren ermahnen; gedenken; jemanden an etwas erinnern; mahnen; nicht vergessen erinnern; in Erinnerung bringen
iemand aansporen ermahnen; jemanden anspornen; mahnen
laken bestrafen; blamieren; entgegenhalten; entnehmen; ermahnen; fortführen; fortschaffen; hinhalten; hinterhertragen; nachtragen; rügen; schelten; schätzen; tadeln; verketzern; verleumden; verteufeln; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; wegschaffen; zurechtweisen blamieren; entgegenhalten; jemandem etwas nachtragen; nachtragen; nachtragend sein; rügen; schelten; tadeln; verleumden; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; zurechtweisen
manen anmahnen; auffordern; bestrafen; ermahnen; fordern; jemanden anspornen; mahnen; rügen; schelten; tadeln; verweisen; warnen; zurechtweisen mit Nchdruck daran erinnern
nadragen bestrafen; blamieren; entgegenhalten; entnehmen; ermahnen; fortführen; fortschaffen; hinhalten; hinterhertragen; nachtragen; rügen; schelten; schätzen; tadeln; verketzern; verleumden; verteufeln; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; wegschaffen; zurechtweisen blamieren; entgegenhalten; jemandem etwas nachtragen; nachtragen; nachtragend sein; rügen; schelten; tadeln; verleumden; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; zurechtweisen
niet vergeten ermahnen; gedenken; jemanden an etwas erinnern; mahnen; nicht vergessen
onthouden ermahnen; gedenken; jemanden an etwas erinnern; mahnen; nicht vergessen abschlagen; absorbieren; bedenken; einfallen; enthalten; erinnern; erwähnen; sich enthalten
sommeren anmahnen; auffordern; ermahnen; fordern; mahnen auffordern; aufrufen; dämmern; einberufen; erinnern; fordern; herausfordern; herbeirufen; laden; mahnen; rufen; tagen; vor Gericht laden; vorladen
terechtwijzen bestrafen; ermahnen; rügen; schelten; tadeln; verweisen; warnen; zurechtweisen
vermanen bestrafen; ermahnen; rügen; schelten; tadeln; verweisen; warnen; zurechtweisen
verwijten bestrafen; blamieren; entgegenhalten; entnehmen; ermahnen; fortführen; fortschaffen; hinhalten; hinterhertragen; nachtragen; rügen; schelten; schätzen; tadeln; verketzern; verleumden; verteufeln; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; wegschaffen; zurechtweisen
voor de voeten gooien bestrafen; blamieren; entgegenhalten; entnehmen; ermahnen; fortführen; fortschaffen; hinhalten; hinterhertragen; nachtragen; rügen; schelten; schätzen; tadeln; verketzern; verleumden; verteufeln; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; wegschaffen; zurechtweisen blamieren; entgegenhalten; jemandem etwas nachtragen; nachtragen; nachtragend sein; rügen; schelten; tadeln; verleumden; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; zurechtweisen
voorhouden bestrafen; blamieren; entgegenhalten; entnehmen; ermahnen; fortführen; fortschaffen; hinhalten; hinterhertragen; nachtragen; rügen; schelten; schätzen; tadeln; verketzern; verleumden; verteufeln; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; wegschaffen; zurechtweisen
waarschuwen bestrafen; ermahnen; rügen; schelten; tadeln; verweisen; warnen; zurechtweisen benachrichtigen; informieren; mitteilen; verkünden; von etwas in Kenntnis setzen; warnen

Synonyms for "ermahnen":


Wiktionary Übersetzungen für ermahnen:

Cross Translation:
FromToVia
• ermahnen → vermanen ↔ admonish — warn or notify of a fault; exhort
• ermahnen → aansporen; manen; aanporren ↔ exhort — urge
• ermahnen → berispen; aanmanen; aansporen ↔ admonester — Faire une sévère réprimande à quelqu’un, sans condamner, mais avertit de ne pas recommencer.
• ermahnen → manen; aanmanen; aansporen ↔ engager — mettre en gage, donner en gage.
• ermahnen → manen; aanmanen; aansporen ↔ exhorter — exciter, encourager par ses paroles.
• ermahnen → manen; aanmanen; aansporen; berispen; een standje geven; uitkafferen; beknorren; terechtwijzen; verwijten; brullen; bulderen; daveren; loeien; dreigen; bedreigen ↔ gronder — Faire entendre un bruit sourd, parler des animaux, du tonnerre ou du vent.
• ermahnen → manen; aanmanen; aansporen; beknorren; berispen; terechtwijzen; verwijten ↔ réprimander — reprendre quelqu’un avec autorité, lui reprocher sa faute.

Computerübersetzung von Drittern:






Kostenfreie, schnelle Übersetzungen

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Seite gezeigt in 0.1063 Sekunden
Seite aufgebaut in 1.0 Sekunden