Übersicht
Deutsch nach Niederländisch: mehr Daten
- Zusammenhang:
-
Wiktionary:
- Zusammenhang → kader, samenhang, relatie
- Zusammenhang → context, landing, toegang, nadering, binnengaan, entree, intrede, omgeving, ontmoeting, kennismaking, betrekking, verhouding, verstandhouding, omgang, verband, verkeer, ontvangst, acceptatie, aanneming, aanvaarding, relatie, opzicht, vertelling, relaas, verhaal, vertelsel, bekende, kennis
Deutsch
Detailübersetzungen für Zusammenhang (Deutsch) ins Niederländisch
Zusammenhang:
-
der Zusammenhang (Verband; Beziehung; Verbindung; Konnexion; Konnex; Gemeinschaft; Binde; Vertrag)
-
der Zusammenhang (Kontext; Satzverknüpfung)
-
der Zusammenhang (Verbindung; Verband; Kontext)
-
der Zusammenhang (Verbindung; Anschluß; Beziehung; Bindung; Gemeinschaft; Verband; Einheitlichkeit)
de verbinding; de relatie; de link; het verband; de samenhang; de liaison; de connectie; de aansluiting; de band -
der Zusammenhang (Stammverwandtschaft; Verbundenheit; Gemeinschaft; Verbindung; Verband; Schicksalsverbundenheit)
-
der Zusammenhang (Kontext)
-
der Zusammenhang (Kontext)
Übersetzung Matrix für Zusammenhang:
Synonyms for "Zusammenhang":
Wiktionary Übersetzungen für Zusammenhang:
Zusammenhang
Cross Translation:
noun
Zusammenhang
-
wechselseitige Beziehung, Verbindung zwischen Teilen, bei der eine Veränderung des einen Teils durch eine Veränderung auf dem anderen Teil begleitet wird. Diese Teile können materielle Gegenstand, physische Prozesse, gedankliche Gegenstände sowie deren Eigenschaften sein.
-
Mathematik: spezielle Bedeutung in der Topologie, Differentialgeometrie, Statistik und in der Graphentheorie
- Zusammenhang → samenhang
noun
-
situationele context, raamwerk, verband
-
een min of meer vast verband
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• Zusammenhang | → context | ↔ context — circumstances or settings |
• Zusammenhang | → landing; toegang; nadering; binnengaan; entree; intrede; omgeving; ontmoeting; kennismaking; betrekking; verhouding; verstandhouding; omgang; verband; verkeer; ontvangst; acceptatie; aanneming; aanvaarding | ↔ abord — (vieilli) action d’arriver au bord, de toucher le rivage. |
• Zusammenhang | → betrekking; relatie; verhouding; opzicht; vertelling; relaas; verhaal; vertelsel; bekende; kennis; verstandhouding; omgang; verband; verkeer | ↔ relation — À trier |
Computerübersetzung von Drittern: