Home ->Wörterbücher ->Deutsch/Niederländisch ->übersetze Ruck

übersetze Ruck von Deutsche ins Niederländisch

Übersicht

Deutsch nach Niederländisch: mehr Daten

Ruck:
- trek; ruk; haal; schok; schokkende beweging; stoot; hort; aantrekken; straktrekken

Deutsch

Detailübersetzungen für Ruck (Deutsch) ins Niederländisch

Ruck:

Ruck [der ~] Nomen

der Ruck (Anziehen)
de trek; de ruk; de haal
- trek [de ~ (m)] Nomen
- ruk [de ~ (m)] Nomen
- haal [de ~ (m)] Nomen
der Ruck (erschütternde Bewegung; Stoß)
de schok; schokkende beweging; de stoot; de hort
- schok [de ~ (m)] Nomen
- schokkende beweging [znw.] Nomen
- stoot [de ~ (m)] Nomen
- hort [de ~ (m)] Nomen
der Ruck (Strackziehen; Anziehen)
aantrekken; straktrekken
- aantrekken [znw.] Nomen
- straktrekken [znw.] Nomen

Übersetzung Matrix für Ruck:

Noun	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
aantrekken	Anziehen; Ruck; Strackziehen	Ankleiden; Anlegen; Anziehen; Betören
haal	Anziehen; Ruck	Einschnitt; Federstrich; Kratzer; Schnörkel; Strich; Zug; Zug von eine Zigarette
hort	Ruck; Stoß; erschütternde Bewegung
ruk	Anziehen; Ruck
schok	Ruck; Stoß; erschütternde Bewegung
schokkende beweging	Ruck; Stoß; erschütternde Bewegung
stoot	Ruck; Stoß; erschütternde Bewegung	Anprall; Anstoß; Bums; Hieb; Klaps; Maulschelle; Ohrfeige; Puff; Schlag; Stoß; Zusammenstoß; leichter Stoß
straktrekken	Anziehen; Ruck; Strackziehen
trek	Anziehen; Ruck	Appetit; Eßlust; Hunger; Hungergefühl; Luftabsaugung; Lust haben etwas zu essen; Magenknurren; Zug
Verb	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
aantrekken		anheuern; ankleiden; anlegen; annoncieren; anstellen; anziehen; einstellen; engagieren; inserieren; kleiden; rekrutieren; sichanziehen; zumachen; zuziehen