"kontakt" übersetzt von Deutsche ins Niederländisch--Interglot

Übersicht

Deutsch nach Niederländisch: mehr Daten

Kontakt:
- contact; aanraking; verbinding; aansluiting; connectie; voeling; omgaan met mensen; omgang; ontsteking; lont; contactpersoon
Wiktionary:
- Kontakt → aanraking, contact, relatie
- Kontakt → contact, blootstelling, aanraking, voeling

Deutsch

Detailübersetzungen für Kontakt (Deutsch) ins Niederländisch

der Kontakt (Berührung)
het contact; de aanraking
- contact [het ~] Nomen
- aanraking [de ~ (v)] Nomen
der Kontakt (Anschluß; Verbindung; Beziehung; Berührung; Bindeglied)
het contact; de verbinding; de aansluiting; de connectie
- contact [het ~] Nomen
- verbinding [de ~ (v)] Nomen
- aansluiting [de ~ (v)] Nomen
- connectie [de ~ (v)] Nomen
der Kontakt (Fühlung)
het contact; de voeling
- contact [het ~] Nomen
- voeling [de ~ (v)] Nomen
der Kontakt (soziales Verhalten; Umgang)
omgaan met mensen; de omgang
- omgaan met mensen [znw.] Nomen
- omgang [de ~ (m)] Nomen
der Kontakt (Docht; Zündung; Lunte; Entzündung; Kerzendocht; Zündschnur; Flamme)
de ontsteking; de lont
- ontsteking [de ~ (v)] Nomen
- lont [de ~] Nomen
der Kontakt
het contact; de contactpersoon
- contact [het ~] Nomen
- contactpersoon [de ~ (m)] Nomen
der Kontakt (Geschäftskontakt)
de contactpersoon
- contactpersoon [de ~ (m)] Nomen

Noun	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
aanraking	Berührung; Kontakt
aansluiting	Anschluß; Berührung; Beziehung; Bindeglied; Kontakt; Verbindung	Anschluß; Beziehung; Bindung; Einheitlichkeit; Gemeinschaft; Telefonanschluß; Verband; Verbindung; Zusammenhang
connectie	Anschluß; Berührung; Beziehung; Bindeglied; Kontakt; Verbindung	Anschluß; Beziehung; Binde; Bindung; Einheitlichkeit; Gemeinschaft; Konnex; Konnexion; Verband; Verbindung; Vertrag; Zusammenhang
contact	Anschluß; Berührung; Beziehung; Bindeglied; Fühlung; Kontakt; Verbindung	Berührung
contactpersoon	Geschäftskontakt; Kontakt	Kontaktperson
lont	Docht; Entzündung; Flamme; Kerzendocht; Kontakt; Lunte; Zündschnur; Zündung
omgaan met mensen	Kontakt; Umgang; soziales Verhalten
omgang	Kontakt; Umgang; soziales Verhalten	Gemeinschaft; Geslechtsverkehr; Runde; Rundgang; Rundgänge; Rundläufe; Sexualverkehr; Umgang; Umgänge; Umzüge; seine Runde machen
ontsteking	Docht; Entzündung; Flamme; Kerzendocht; Kontakt; Lunte; Zündschnur; Zündung	Ansteckung; Entzündung; Infektion
verbinding	Anschluß; Berührung; Beziehung; Bindeglied; Kontakt; Verbindung	Anschluß; Beziehung; Bindung; Einheitlichkeit; Gemeinschaft; Kombination; Kontext; Kopplung; Verband; Verbindung; Zusammenfügung; Zusammenhang; Zusammenlegung; Zusammenschluß; Zusammenschweißung
voeling	Fühlung; Kontakt

Kontakt

noun

het aanraken
- aanraking → Berührung; Kontakt
een toestand waarbij twee voorwerpen elkaar raken
- contact → Kontakt
onderlinge communicatie
- contact → Kontakt
een contactpersoon
- contact → Kontakt
een verbinding van twee elektrische geleidingen
- contact → Kontakt
een elektrische schakelaar
- contact → Kontakt
de grens tussen stollings- en nevengesteente
- contact → Kontakt
iemand waarmee men zakelijke contacten onderhoudt
- relatie → Kontakt; Beziehung

Cross Translation:

From	To	Via
• Kontakt	→ contact	↔ contact — an act of touching physically
• Kontakt	→ contact	↔ contact — an establishment of communication
• Kontakt	→ contact; blootstelling	↔ exposure — condition
• Kontakt	→ contact; aanraking; voeling	↔ contact — action de toucher physiquement.