"guß" übersetzt von Deutsche ins Niederländisch--Interglot

Übersicht

Deutsch nach Niederländisch: mehr Daten

Guß:
- afgietsel; vorm; gietsel; afgieting; glazuur; verglaassel; glazuurwerk; gietstuk; plens; gietmal

Deutsch

Detailübersetzungen für Guß (Deutsch) ins Niederländisch

der Guß (Form; Abdruck; Gips)
het afgietsel; de vorm; het gietsel; afgieting
- afgietsel [het ~] Nomen
- vorm [de ~ (m)] Nomen
- gietsel [het ~] Nomen
- afgieting [znw.] Nomen
der Guß (Glasur)
het glazuur; het verglaassel; glazuurwerk
- glazuur [het ~] Nomen
- verglaassel [het ~] Nomen
- glazuurwerk [znw.] Nomen
der Guß (Gußstück)
het gietstuk
- gietstuk [het ~] Nomen
der Guß (Schwall)
de plens
- plens [de ~ (m)] Nomen
der Guß (Gußform; Aufguß; Abdruck; Abguß)
gietmal; de vorm
- gietmal [znw.] Nomen
- vorm [de ~ (m)] Nomen

Noun	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
afgieting	Abdruck; Form; Gips; Guß
afgietsel	Abdruck; Form; Gips; Guß
gietmal	Abdruck; Abguß; Aufguß; Guß; Gußform
gietsel	Abdruck; Form; Gips; Guß
gietstuk	Guß; Gußstück
glazuur	Glasur; Guß
glazuurwerk	Glasur; Guß
plens	Guß; Schwall
verglaassel	Glasur; Guß
vorm	Abdruck; Abguß; Aufguß; Form; Gips; Guß; Gußform	Ansicht; Aussehen; Bedingung; Beschaffenheit; Bildung; Erscheinen; Erscheinung; Erscheinungsform; Figur; Form; Gestalt; Gestaltung; Gießform; Gußform; Kondition; Kontur; Statur; Umriß; Verfassung; Wuchs; in Form sein; Äußere