Übersicht
Deutsch nach Niederländisch:   mehr Daten
  1. Krankenpfleger:
  2. Wiktionary:


Deutsch

Detailübersetzungen für Krankenpfleger (Deutsch) ins Niederländisch

Krankenpfleger:

Krankenpfleger [der ~] Nomen

  1. der Krankenpfleger (Bruder)
    de verpleger; de hulp; ziekenoppasser; de diaken; de ziekenbroeder; de broeder
  2. der Krankenpfleger (Krankenpflegerin)
    de verpleegkundige
  3. der Krankenpfleger (Bruder; Frater; Klosterbruder; )
    de broeder; de broer
  4. der Krankenpfleger
    de ziekenverpleger

Übersetzung Matrix für Krankenpfleger:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
broeder Bruder; Frater; Geistliche; Klosterbruder; Krankenpfleger; Pfleger; Sanitäter Diener eines Gottesdienstes; Geistliche; Klosterbruder; Klosterleute; Laienbruder; Mönch; Ordensbruder; Pastor; Pfarrer; Pfleger
broer Bruder; Frater; Geistliche; Klosterbruder; Krankenpfleger; Pfleger; Sanitäter Bruder; Geschwister; Schwester
diaken Bruder; Krankenpfleger
hulp Bruder; Krankenpfleger Arbeitslosengeld; Arbeitslosenhilfe; Assistent; Assistenz; Aushilfe; Beihilfe; Beistand; Dienst; Dienstleistung; Familienfürsorge; Familienhilfe; Fürsorge; Gebäudereiniger; Gehilfe; Gehilfin; Geselle; Handreichung; Haushaltsaushilfskraft; Haushaltshilfe; Helfer; Hilfe; Hilfeleistung; Hilfsaktion; Hilfsmittel; Mitarbeiter; Mithilfe; Putzfrau; Sekundant; Service; Sozialhilfe; Sozialhilferegelung; Stütze; Unterstützung; Wohlfahrtssorge
verpleegkundige Krankenpfleger; Krankenpflegerin
verpleger Bruder; Krankenpfleger
ziekenbroeder Bruder; Krankenpfleger Krankenbruder
ziekenoppasser Bruder; Krankenpfleger
ziekenverpleger Krankenpfleger

Synonyms for "Krankenpfleger":


Wiktionary Übersetzungen für Krankenpfleger:

Krankenpfleger
noun
  1. iemand die beroepshalve patiënten verpleegt
  2. een deskundige in de verpleegkunde
  3. beroep|nld iemand met de opleiding tot het geven van verpleegkundige zorg

Cross Translation:
FromToVia
Krankenpfleger verpleegster nurse — person trained to provide care for the sick
Krankenpfleger broeder; verpleegkundige; verpleger; ziekenverpleger infirmier — Celui qui soigner et sert les malades dans une infirmerie, dans un hôpital, dans une ambulance.