Home ->Wörterbücher ->Deutsch/Niederländisch ->Suche: zufügen

Deutsche und niederländische Suchergebnisse für: zufügen

Übersicht
Deutsch nach Niederländisch:   mehr Daten
  1. Zufügen:
  2. zufügen:
  3. Wiktionary:

Deutsch

Detailübersetzungen für zufügen (Deutsch) ins Niederländisch

Zufügen:

Zufügen [das ~] Nomen

  1. Zufügen (Anfüllen; Anschütten)
    aanvullen

Übersetzung Matrix für Zufügen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
aanvullen Anfüllen; Anschütten; Zufügen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
aanvullen komplettieren; vervollständigen

zufügen:

zufügen Verb (füge zu, fügst zu, fügt zu, fügte zu, fügtet zu, zugefügt)

  1. zufügen (beifügen)
    toevoegen; erbij doen; voegen
    • toevoegen Verb (voeg toe, voegt toe, voegde toe, voegden toe, toegevoegd)
    • erbij doen Verb
    • voegen Verb (voeg, voegt, voegde, voegden, gevoegd)
  2. zufügen (hinzufügen; beifügen; zulegen; )
    toevoegen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; bijdoen
    • toevoegen Verb (voeg toe, voegt toe, voegde toe, voegden toe, toegevoegd)
    • bijsluiten Verb
    • bijvoegen Verb (voeg bij, voegt bij, voegde bij, voegden bij, bijgevoegd)
    • erbij voegen Verb (voeg erbij, voegt erbij, voegde erbij, voegden erbij, erbij gevoegd)
    • bijdoen Verb (doe bij, doet bij, deed bij, deden bij, bijgedaan)
  3. zufügen (hinzufügen; anfügen; beifügen; )
    bijmengen; aan mengsel toevoegen
  4. zufügen (zubringen)
    toebrengen
    • toebrengen Verb (breng toe, brengt toe, bracht toe, brachten toe, toegebracht)

Konjugationen für zufügen:

Präsens
  1. füge zu
  2. fügst zu
  3. fügt zu
  4. fügen zu
  5. fügt zu
  6. fügen zu
Imperfekt
  1. fügte zu
  2. fügtest zu
  3. fügte zu
  4. fügten zu
  5. fügtet zu
  6. fügten zu
Perfekt
  1. habe zugefügt
  2. hast zugefügt
  3. hat zugefügt
  4. haben zugefügt
  5. habt zugefügt
  6. haben zugefügt
1. Konjunktiv [1]
  1. füge zu
  2. fügest zu
  3. füge zu
  4. fügen zu
  5. füget zu
  6. fügen zu
2. Konjunktiv
  1. fügte zu
  2. fügtest zu
  3. fügte zu
  4. fügten zu
  5. fügtet zu
  6. fügten zu
Futur 1
  1. werde zufügen
  2. wirst zufügen
  3. wird zufügen
  4. werden zufügen
  5. werdet zufügen
  6. werden zufügen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde zufügen
  2. würdest zufügen
  3. würde zufügen
  4. würden zufügen
  5. würdet zufügen
  6. würden zufügen
Diverses
  1. füg zu!
  2. fügt zu!
  3. fügen Sie zu!
  5. zugefügt
  6. zufügend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Übersetzung Matrix für zufügen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
bijvoegen Aneinanderreihen; Anfügen
toevoegen Aneinanderreihen; Anfügen
voegen Fugen; Mauern; Mauern fugen; Ziegel mauern
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
aan mengsel toevoegen anfügen; beifügen; beigeben; beimischen; hineintun; hinzufügen; hinzukommen; hinzulegen; hinzumengen; hinzumischen; zufügen
bijdoen anfügen; beifügen; beigeben; beilegen; beimischen; beisetzen; hineintun; hinzufügen; hinzulegen; hinzumengen; hinzumischen; zufügen; zugeben; zulegen
bijmengen anfügen; beifügen; beigeben; beimischen; hineintun; hinzufügen; hinzukommen; hinzulegen; hinzumengen; hinzumischen; zufügen
bijsluiten anfügen; beifügen; beigeben; beilegen; beimischen; beisetzen; hineintun; hinzufügen; hinzulegen; hinzumengen; hinzumischen; zufügen; zugeben; zulegen anfügen; beifügen; beilegen; beschränken; bestreichen; blockieren; eindeichen; eindämmen; einhegen; einkapseln; einkreisen; einpferchen; einschließen; einschränken; einsperren; einsäumen; enthalten; erfassen; hinzufügen; schließen; umfassen; umschließen; umziehen; verkapseln
bijvoegen anfügen; beifügen; beigeben; beilegen; beimischen; beisetzen; hineintun; hinzufügen; hinzulegen; hinzumengen; hinzumischen; zufügen; zugeben; zulegen anfügen; anschließen; beifügen; beilegen; beschränken; bestreichen; blockieren; eindeichen; eindämmen; einhegen; einkapseln; einkreisen; einpferchen; einschließen; einschränken; einsperren; einsäumen; enthalten; erfassen; hinzufügen; schließen; umfassen; umschließen; umziehen; verkapseln
erbij doen beifügen; zufügen
erbij voegen anfügen; beifügen; beigeben; beilegen; beimischen; beisetzen; hineintun; hinzufügen; hinzulegen; hinzumengen; hinzumischen; zufügen; zugeben; zulegen
toebrengen zubringen; zufügen
toevoegen anfügen; beifügen; beigeben; beilegen; beimischen; beisetzen; hineintun; hinzufügen; hinzulegen; hinzumengen; hinzumischen; zufügen; zugeben; zulegen anfügen; beifügen; beilegen; beschränken; bestreichen; blockieren; eindeichen; eindämmen; einhegen; einkapseln; einkreisen; einpferchen; einschließen; einschränken; einsperren; einsäumen; enthalten; erfassen; hinzufügen; hinzuzählen; komplettieren; mitrechnen; mitzählen; schließen; umfassen; umschließen; umziehen; verkapseln; vervollständigen
voegen beifügen; zufügen mauern

Synonyms for "zufügen":


Wiktionary Übersetzungen für zufügen:

zufügen
verb
  1. de oorzaak zijn van
  2. toevoegen
Cross Translation:
FromToVia
• zufügen → bijdoen; bijmengen; bijvoegen; toegeven; toevoegen ↔ adjoindre — À trier
• zufügen → eraan toevoegen; aanbouwen; bijdoen; bijmengen; bijvoegen; toegeven; toevoegen ↔ ajouter — mettre en plus.
• zufügen → beleggen; houden; teweegbrengen; uitschrijven; aandoen; aanrichten; stichten; veroorzaken ↔ causer — être cause de ; occasionner, provoquer.
• zufügen → aandoen; aanrichten; stichten; teweegbrengen; veroorzaken; determineren; nauwkeurig bepalen; belezen; bewegen; doen besluiten; overhalen ↔ déterminer — fixer les limites de, délimiter précisément.
• zufügen → schade aanrichten; schaden ↔ endommager — mettre une chose en mauvais état en lui faisant subir quelque dommage.
• zufügen → aaneenschakelen; bijeenvoegen; ineenzetten; samenstellen; bijeenbinden; samenbinden; verbinden; aaneenvoegen; bijeenbrengen; samenbrengen; verenigen; afstellen; passend maken; verstellen; instellen; bijdoen; bijmengen; bijvoegen; toegeven; toevoegen ↔ joindre — approcher deux choses l’une contre l’autre, en sorte qu’elles se toucher ou qu’elles se tenir.
• zufügen → bemiddelen; beleggen; houden; teweegbrengen; uitschrijven; aandoen; aanrichten; stichten; veroorzaken; uitreiken; verschaffen; verstrekken ↔ procurer — faire obtenir à une personne quelque avantage par son crédit, par ses soins.

Computerübersetzung von Drittern:

Verwandte Übersetzungen für zufügen







Kostenfreie, schnelle Übersetzungen

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Seite gezeigt in 0.0964 Sekunden
Seite aufgebaut in 1.0 Sekunden