Deutsch
Detailübersetzungen für gastfrei (Deutsch) ins Niederländisch
gastfrei: (*Wort und Satz getrennt)
- Gast: gast; genodigde; invité; logé; slaper; slaapgast; overnachter; reiziger; passagier; inzittende; introducé
- frei: vrij; losbandig; ongebonden; ongebreideld; bandeloos; gratis; kosteloos; voor niets; pro deo; zonder kosten; in vrijheid; beschikbaar; vacant; disponibel; onafhankelijk; leeg; spontaan; vrijwillig; ledig; onbezet; onverplicht; onbedekt; uit vrije wil; onoverdekt; frank; rechttoe; open; toegankelijk; benaderbaar; onbelast; onbelast inkomen; genaakbaar; niet belast; vrij van schulden; onbewoond; ongestoord; vrijuit; ongehinderd; ongemoeid; onverstoord
- Frei-: onbedekt; onoverdekt
Wiktionary Übersetzungen für gastfrei:
gastfrei
adjective
-
gul in het onthalen of herbergen van gasten