Übersicht
Deutsch nach Niederländisch: mehr Daten
-
weglenken:
-
Wiktionary:
weglenken → wegsturen, doen afdwalen, afdraaien, afkeren, pareren
-
Wiktionary:
Deutsch
Detailübersetzungen für weglenken (Deutsch) ins Niederländisch
weglenken: (*Wort und Satz getrennt)
- weg: weg; ertussenuit; er op uit; verdwenen; foetsie; ervandoor; ervantussen; vertrokken; voort
- lenken: sturen; zenden; aan het stuur zitten; rijden; karren; mennen; een paard mennen; begeleiden; voeren; meevoeren; leiden; leidinggeven; aanvoeren; commanderen; bevel voeren over; verwijzen; navigeren; vliegtuig besturen; heersen; overheersen; regeren; coördineren; macht uitoefenen; overstag gaan; gezaghebben
- Weg: weg; baan; straat; straatweg; pad; paadje; jaagpad; trekpad