Deutsch
Detailübersetzungen für liebvoll (Deutsch) ins Niederländisch
liebvoll: (*Wort und Satz getrennt)
- lieb: favoriete; lievelings; dierbaar; geselecteerd; toegenegen; verkoren; lief; beminnelijk; schattig; enig; allerliefst; vertederend; snoezig; dottig; leuk; aardig; sympathiek; bevallig; engelachtig
- voll: vol; gevuld; verzadigd; volgegeten; zat; meer dan genoeg; opgevuld; volgestopt; aangeschoten; beschonken; teut; beneveld; stomdronken; laveloos; opgepropt; ladderzat; tipsy; opeengepakt; straalbezopen; op elkaar gepakt; smoordronken
- Lieb: schat; schatje; lieve; liefste; liefje; poepje; schattebout; snoes; scheetje; duifje; beminde