Deutsch
Detailübersetzungen für Süßgras (Deutsch) ins Niederländisch
Süßgras: (*Wort und Satz getrennt)
- süß: lief; schattig; enig; allerliefst; vertederend; snoezig; dottig; zoet; gesuikerd; mooi; knap; fraai; attractief; goed ogend; welgevallig; zoetsmakend; leuk; sympathiek; liefelijk; bevallig; aardig; vriendelijk; aangenaam; behulpzaam; voorkomend; plezierig; attent; hulpvaardig; zachtaardig; goedaardig; goedhartig; zoetig; zoetsappig; beeldig
- Gras: wiet; hennep; stuff; weed; marihuana; wied; ganja