Deutsch
Detailübersetzungen für Geschäftsleben (Deutsch) ins Niederländisch
Geschäftsleben: (*Wort und Satz getrennt)
- Geschäft: winkel; winkelzaak; bedrijf; handel; kleine onderneming; nering; winkelbedrijf; zaak; transactie; deal; warenhuis; opslagplaats; depot; opslagruimte; pakhuis; bergplaats; voorraadschuur; Werk
- leben: zijn; bestaan; leven; existeren; wonen; verblijven; logeren; resideren; onderbrengen; huizen; huisvesten; herbergen; zetelen; accommoderen; gevestigd zijn; onderdak geven; onderdak verlenen; gezeten zijn; onderdak verschaffen; iemand huisvesten
- Leben: zijn; bestaan; leven; existentie; levens; leventje; levensloop; levensweg; levensgeschiedenis; levenswandel