Deutsch
Detailübersetzungen für Gargut (Deutsch) ins Niederländisch
Gargut: (*Wort und Satz getrennt)
- gar: gekookt; gedaan; gereed; gaar; doorgekookt
- gut: goed; precies; juist; correct; geweldig; uitstekend; fantastisch; schitterend; groots; voortreffelijk; magnifiek; grandioos; uitnemend; prima; kiplekker; tof; gaaf; mieters
- Gut: terrein; vastgoed; hof; erf; grondgebied; territorium; onroerende zaken; onroerende goederen; heem; vrachtgoed; boerenerf