Deutsch
Detailübersetzungen für Feiernder (Deutsch) ins Niederländisch
Feiernder: (*Wort und Satz getrennt)
- feiern: vieren; feesten; feestvieren; celebreren; laten vieren; afdanken; afvloeien; eruit gooien; aan de dijk zetten; congé geven; van zijn positie verdrijven; aanmoedigen; stimuleren; toejuichen; bemoedigen; fuiven; bejubelen; aanvuren; fêteren; toemoedigen; feestelijk onthalen
- der: de; die; degene; diegene
- Feiern: feesten