Übersicht
Deutsch nach Niederländisch: mehr Daten
-
ausreizen:
-
Wiktionary:
ausreizen → uitmelken -
Synonyms for "ausreizen":
ausnutzen; ausschöpfen
-
Wiktionary:
Deutsch
Detailübersetzungen für ausreizen (Deutsch) ins Niederländisch
ausreizen: (*Wort und Satz getrennt)
- aus: over; uit; klaar; afgelopen; voorbij; af; gereed; voltooid; geëindigd; afgedaan; gedaan; beëindigd; gepleegd; eruit
- reizen: pesten; uitdagen; plagen; zieken; treiteren; tarten; stangen; tergen; sarren; jennen; opwekken; stimuleren; aansporen; prikkelen; aandrijven; opkrikken; vervelen; ergeren; irriteren; op de zenuwen werken; bevallen; opwinden; bekoren; uitlokken; verheugd; plezieren; provoceren; verblijden; aanleiding geven tot; blij maken; ophitsen; verrukken; in verrukking brengen
- Reizen: prikkels; drijfveren; stimuli; stimulansen