Home ->Wörterbücher ->Deutsch/Niederländisch ->Suche: Stelle

Deutsche und niederländische Suchergebnisse für: Stelle

Übersicht
Deutsch nach Niederländisch:   mehr Daten
  1. Stelle:
  2. stellen:
  3. Wiktionary:

Deutsch

Detailübersetzungen für Stelle (Deutsch) ins Niederländisch

Stelle:

Stelle [die ~] Nomen

  1. die Stelle (Platz; Ort; Standort)
    de plaats; de locatie; de plek
  2. die Stelle
    het baantje
  3. die Stelle (Wirkungskreis; Arbeitsplatz; Arbeit; )
    de baan; het werk; de werkplek; de werkkring
  4. die Stelle (Instanz; Dienststelle; Einrichtung; Anstalt; Amt)
    de organisatie; de instelling; de instantie; het lichaam
  5. die Stelle (Gunst; Dienst; Gefälligkeit; )
    de gunst; de dienst
  6. die Stelle (Ortsbestimmung; Lage; Ort; Ortung)
    de plaatsbepaling
  7. die Stelle (Tabelle; Liste; Tafel; )
    de tabel
    de lijst
    – opsomming of rij van woorden, getallen, namen, enzovoort 1
    • lijst [de ~] Nomen
      • ik heb hier een lijst met dertig namen1
    de tafel
    – lijst van uitkomsten van regelmatige vermenigvuldiging 1
    • tafel [de ~] Nomen
      • de tafel van drie begint met: een maal drie is drie, twee maal drie is ....1
  8. die Stelle (Passus)
    de passus
  9. die Stelle (Staatsamt; Posten im Staatsdienst)
    de staatsbetrekking

Übersetzung Matrix für Stelle:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
baan Arbeit; Arbeitsplatz; Funktion; Position; Stelle; Stellung; Wirkungskreis Arbeitsverhältnis; Bahn; Bahngleis; Chaussee; Dienststelle; Dienstverhältnis; Fahrbahn; Fahrspur; Fahrstrecke; Fahrstreifen; Gleis; Piste; Schienenweg; Stellung; Straße; Straßenabschnitt; Strecke; Teilstrecke; Weg
baantje Stelle
dienst Dienst; Gefälligkeit; Gunst; Schenkung; Sold; Spende; Stelle; Stiftung; Zuwendung Anspruchslosigkeit; Bescheidenheit; Dienst; Dienstbarkeit; Dienstbereitschaft; Dienstfertigkeit; Dienstpflicht; Dienststelle; Entgegenkommen; Folgsamkeit; Gefälligkeit; Gefügigkeit; Gehorsam; Genügsamkeit; Gottesdienst; Institut; Messe; Wohlwollen; Zuvorkommendheit
gunst Dienst; Gefälligkeit; Gunst; Schenkung; Sold; Spende; Stelle; Stiftung; Zuwendung
instantie Amt; Anstalt; Dienststelle; Einrichtung; Instanz; Stelle Autorität
instelling Amt; Anstalt; Dienststelle; Einrichtung; Instanz; Stelle Abstellung; Anordnung; Einstellung; Errichtung; Geistesverfassung; Gemütslage; Gemütszustand; Gleichschaltung; Gleichstellung; Gründung; Haltung; Mentalität; Scharf stellen; Stiftung
lichaam Amt; Anstalt; Dienststelle; Einrichtung; Instanz; Stelle Anatomie; Korpus; Körper; Leib; Rumpf
lijst Abfassung; Abstufung; Aufführung; Aufstellung; Aufzählung; Ausrichtung; Einstellung; Lage; Leiste; Liste; Rangordnung; Stelle; Tabelle; Tafel; Verzeichnis Aufführung; Aufstellung; Aufzählung; Beschlag; Borte; Gipfel; Grenze; Kante; Leiste; Liste; Mitgliederliste; Rahmen; Rahmen umd eine Malerei; Rand; Register; SharePoint-Liste; Tabelle; Umrandung; Verzeichnis; flache Liste
locatie Ort; Platz; Standort; Stelle Aufenthaltsort; Drehort; Lagerplatz; Lokation; Ort; Ortung; Standort
organisatie Amt; Anstalt; Dienststelle; Einrichtung; Instanz; Stelle Anordnung; Aufbau; Aufeinanderfolge; Aufstellung; Bau; Einteilung; Fusion; Gemeinschaft; Genossenschaft; Geselligkeitsverein; Gesellschaft; Gestaltung; Gilde; Gruppe; Handwerksgilde; Klub; Konstruktion; Korporation; Kreis; Ordnung; Organisation; Rangordnung; Runde; Struktur; System; Verein; Vereinigung; Zusammensetzung
passus Passus; Stelle
plaats Ort; Platz; Standort; Stelle Gegend; Landstriche
plaatsbepaling Lage; Ort; Ortsbestimmung; Ortung; Stelle
plek Ort; Platz; Standort; Stelle
staatsbetrekking Posten im Staatsdienst; Staatsamt; Stelle
tabel Abfassung; Abstufung; Aufführung; Aufstellung; Aufzählung; Ausrichtung; Einstellung; Lage; Leiste; Liste; Rangordnung; Stelle; Tabelle; Tafel; Verzeichnis Tabelle
tafel Abfassung; Abstufung; Aufführung; Aufstellung; Aufzählung; Ausrichtung; Einstellung; Lage; Leiste; Liste; Rangordnung; Stelle; Tabelle; Tafel; Verzeichnis Eßtisch; Tafel; Tisch
werk Arbeit; Arbeitsplatz; Funktion; Position; Stelle; Stellung; Wirkungskreis Arbeit; Beruf; Beschäftigung; Fach; Gebilde; Gesamtwerk; Kreation; Kunstobjekt; Kunstwerk; Lohnarbeit; Meisterwerk; Schöpfung; Tätigkeit; Werk
werkkring Arbeit; Arbeitsplatz; Funktion; Position; Stelle; Stellung; Wirkungskreis
werkplek Arbeit; Arbeitsplatz; Funktion; Position; Stelle; Stellung; Wirkungskreis Arbeitsbereich; Arbeitsplatz; Arbeitsstätte; Werkstatt; Werkstätte

Synonyms for "Stelle":


Wiktionary Übersetzungen für Stelle:

Stelle
noun
  1. Abschnitt in einem Text, Musikwerk
  2. allgemeiner Ausdruck für einen Platz auf diversen Oberflächen
  3. Bezeichnung für den Teil einer Zahl
  4. Arbeitsplatz
Stelle
noun
  1. het werk
  2. een bepaalde plaats
  3. plaats, positie
Cross Translation:
FromToVia
• Stelle → werk; job; beroep; baan ↔ job — economic role for which a person is paid
• Stelle → lek ↔ leak — hole which admits water or other fluid, or lets it escape
• Stelle → plaats ↔ place — location, position
• Stelle → plaats; plek ↔ spot — location or area
• Stelle → plaats; plek ↔ endroit — Partie bien déterminée d’un espace, d’une chose ou d’un corps.
• Stelle → plaats; locatie; plek; lokaliteit; oord; ruimte; zetel; aanleiding ↔ lieu — portion de l’espace, soit prise en elle-même, soit considérée par rapport à ce qui l’occuper.
• Stelle → dorp; plaats; stad; stadje; woonplaats; lokaliteit; oord; ruimte; zetel ↔ localité — lieu habité.

stellen:

stellen Verb (stelle, stellst, stellt, stellte, stelltet, gestellt)

  1. stellen (ablegen; setzen; legen; )
    leggen; plaatsen; zetten; deponeren; neerleggen; stationeren; neerzetten
    • leggen Verb (leg, legt, legde, legden, gelegd)
    • plaatsen Verb (plaats, plaatst, plaatste, plaatsten, geplaatst)
    • zetten Verb (zet, zette, zetten, gezet)
    • deponeren Verb (deponeer, deponeert, deponeerde, deponeerden, gedeponeerd)
    • neerleggen Verb (leg neer, legt neer, legde neer, legden neer, neergelegd)
    • stationeren Verb (stationeer, stationeert, stationeerde, stationeerden, gestationeerd)
    • neerzetten Verb (zet neer, zette neer, zetten neer, neergezet)
  2. stellen (plazieren; postieren; einsetzen; )
    plaatsen; stationeren; posten; posteren
    • plaatsen Verb (plaats, plaatst, plaatste, plaatsten, geplaatst)
    • stationeren Verb (stationeer, stationeert, stationeerde, stationeerden, gestationeerd)
    • posten Verb (post, postte, postten, gepost)
    • posteren Verb (posteer, posteert, posteerde, posteerden, geposteerd)
  3. stellen (unteraus legen; stecken; legen; )
    neerleggen; onderuit halen

Konjugationen für stellen:

Präsens
  1. stelle
  2. stellst
  3. stellt
  4. stellen
  5. stellt
  6. stellen
Imperfekt
  1. stellte
  2. stelltest
  3. stellte
  4. stellten
  5. stelltet
  6. stellten
Perfekt
  1. habe gestellt
  2. hast gestellt
  3. hat gestellt
  4. haben gestellt
  5. habt gestellt
  6. haben gestellt
1. Konjunktiv [1]
  1. stelle
  2. stellest
  3. stelle
  4. stellen
  5. stellet
  6. stellen
2. Konjunktiv
  1. stellte
  2. stelltest
  3. stellte
  4. stellten
  5. stelltet
  6. stellten
Futur 1
  1. werde stellen
  2. wirst stellen
  3. wird stellen
  4. werden stellen
  5. werdet stellen
  6. werden stellen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde stellen
  2. würdest stellen
  3. würde stellen
  4. würden stellen
  5. würdet stellen
  6. würden stellen
Diverses
  1. stell!
  2. stellt!
  3. stellen Sie!
  5. gestellt
  6. stellend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Übersetzung Matrix für stellen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
leggen Aufhören mit arbeiten
neerleggen Abschießen; Niederschießen; Totschießen
neerzetten Absetzen
posten Abschicken; Absenden; Postzustellung
zetten Satz; Setzarbeit; Setzen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
deponeren ablegen; abstellen; abstreifen; anbringen; aufstellen; austreiben; beisetzen; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; gruppieren; herstellen; hinlegen; hinstellen; installieren; legen; setzen; stationieren; stellen; unterbringen ablagern; ablegen; aufbewahren; aufheben; bergen; bewahren; deponieren; hinlegen; hinterlegen; lagern; niederlegen; speichern; stürzen; unterbringen; wegbergen
leggen ablegen; abstellen; abstreifen; anbringen; aufstellen; austreiben; beisetzen; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; gruppieren; herstellen; hinlegen; hinstellen; installieren; legen; setzen; stationieren; stellen; unterbringen ablagern; ablegen; aufbewahren; aufheben; bergen; bewahren; deponieren; hinlegen; lagern; legen; niederlegen; unterbringen; wegbergen
neerleggen ablegen; abstellen; abstreifen; anbringen; aufstellen; austreiben; beisetzen; betten; brühen; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; einteilen; einweisen; fügen; gruppieren; herstellen; hinlegen; hinstellen; installieren; laichen; legen; schalten; schlingen; setzen; stationieren; stecken; stellen; unteraus legen; unterbringen; vergeben; verlegen ablegen; aufbewahren; aufheben; bergen; bewahren; deponieren; hinlegen; hinterlegen; lagern; niederlegen
neerzetten ablegen; abstellen; abstreifen; anbringen; aufstellen; austreiben; beisetzen; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; gruppieren; herstellen; hinlegen; hinstellen; installieren; legen; setzen; stationieren; stellen; unterbringen einordnen; einräumen; hinstellen
onderuit halen ablegen; abstellen; anbringen; aufstellen; betten; brühen; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; einteilen; einweisen; fügen; gruppieren; hinlegen; hinstellen; installieren; laichen; legen; schalten; schlingen; setzen; stationieren; stecken; stellen; unteraus legen; unterbringen; vergeben; verlegen
plaatsen ablegen; abstellen; abstreifen; anbringen; aufstellen; austreiben; beisetzen; deponieren; einordnen; einräumen; einrücken; einsetzen; einstellen; gruppieren; herstellen; hinlegen; hinstellen; installieren; legen; plazieren; postieren; setzen; stationieren; stellen; unterbringen ablagern; ablegen; akkomodieren; anlegen; aufbewahren; aufheben; ausfindig machen; bauen; beherbergen; bergen; bewahren; deponieren; einordnen; einquartieren; einrichten; einräumen; gruppieren; hinlegen; hinstellen; installieren; jemandem Unterkunft bieten; lagern; legen; lokalisieren; niederlegen; räumlich anordnen; unterbringen
posten aufstellen; deponieren; einsetzen; installieren; plazieren; postieren; stellen abschicken; absenden; aufgeben; bereitstellen; einschicken; einsenden; einstecken; einwerfen; jemand etwas zuschicken; posten; schicken; verschicken; versenden; wegschicken; wegsenden; zum Versand bringen; zusenden
posteren aufstellen; deponieren; einsetzen; installieren; plazieren; postieren; stellen
stationeren ablegen; abstellen; abstreifen; anbringen; aufstellen; austreiben; beisetzen; deponieren; einordnen; einräumen; einrücken; einsetzen; einstellen; gruppieren; herstellen; hinlegen; hinstellen; installieren; legen; plazieren; postieren; setzen; stationieren; stellen; unterbringen
zetten ablegen; abstellen; abstreifen; anbringen; aufstellen; austreiben; beisetzen; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; gruppieren; herstellen; hinlegen; hinstellen; installieren; legen; setzen; stationieren; stellen; unterbringen ablagern; ablegen; bergen; deponieren; einordnen; einräumen; hinstellen; legen; unterbringen

Synonyms for "stellen":


Wiktionary Übersetzungen für stellen:

stellen
verb
  1. senkrecht, mit den Fuß den Boden, einen bestimmten Platz oder Gegenstand berührend, in eine bestimmte oder übliche Position bringen
stellen
verb
  1. doen staan
Cross Translation:
FromToVia
• stellen → vragen ↔ ask — request an answer
• stellen → confronteren ↔ confront — To deal with
• stellen → plaatsen ↔ place — to put in a specific location
• stellen → zetten; plaatsen; leggen; doen; stellen ↔ put — to place something somewhere
• stellen → zetten; neerzetten ↔ set — to put something down
• stellen → aanpassen; instellen ↔ set — to adjust
• stellen → stellen; neerzetten; overeind; zetten ↔ stand — to place in an upright or standing position
• stellen → aanwenden; benutten; gebruiken; aandoen; aantrekken; opleggen; opbrengen; aanbrengen; leggen; steken; plaatsen; stellen; stoppen; zetten; doen; doorvoeren; in toepassing brengen; toepassen; aanzetten; voordoen ↔ appliquer — mettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher.
• stellen → aanleggen; bouwen; construeren; fitten; installeren; maken; aanmaken; bedrijven; doen; uitbrengen; uitrichten; uitvoeren ↔ construire — bâtir, élever, avec de la pierre, du bois, du métal, etc., d’après un plan déterminé.
• stellen → maken; aanmaken; bedrijven; doen; uitbrengen; uitrichten; uitvoeren; fabriceren; vervaardigen ↔ fabriquer — exécuter ou faire exécuter certains ouvrages suivant les procédés d’un art mécanique, en atelier ou en usine.
• stellen → opereren; maken; aanmaken; bedrijven; doen; uitbrengen; uitrichten; uitvoeren; effect sorteren; uitwerking hebben; werken; uitwerken; ageren; bezig zijn; handelen; optreden; te werk gaan ↔ opérer — accomplir une œuvre, produire un effet.
• stellen → poseren; zitten; leggen; steken; plaatsen; stellen; stoppen; zetten; doen; situeren; stationeren; aanleggen; bouwen; construeren; fitten; installeren; maken; aanmaken; bedrijven; uitbrengen; uitrichten; uitvoeren ↔ poser — placer, mettre sur quelque chose.
• stellen → beleggen; houden; teweegbrengen; uitschrijven; leggen; plaatsen; situeren; stationeren; identificeren; vereenzelvigen ↔ situer — placer, poser en certain endroit par rapport à l’exposition, à l’aspect, au voisinage, etc.

Computerübersetzung von Drittern:

Verwandte Übersetzungen für Stelle







Kostenfreie, schnelle Übersetzungen

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Seite gezeigt in 0.1342 Sekunden
Seite aufgebaut in 1.0 Sekunden