Deutsch
Detailübersetzungen für Heilsalbe (Deutsch) ins Niederländisch
Heilsalbe: (*Wort und Satz getrennt)
- heil: heel; gaaf; intact; gezond; fit; getraind; blakend; ongebruikt; onaangetast; onaangeroerd; ongeopend; onaangebroken
- Salbe: zalf; smeer; balsem; smeersel; smeerzalf; smeerseltje
- Heil: welzijn; voorspoed; heil; zegen; zegenen; zaligheid; zegening; gezegende toestand