Übersicht
Deutsch nach Niederländisch:   mehr Daten
  1. Typ:
  2. Wiktionary:
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. typen:
  2. Wiktionary:


Deutsch

Detailübersetzungen für Typ (Deutsch) ins Niederländisch

Typ:

Typ [der ~] Nomen

  1. der Typ (Gattung; Sorte; Art)
    de soort; het type; het genre; de slag
  2. der Typ (Figur; Gestalt; Form)
    de figuur; het type; het individu
  3. der Typ (Mann; Kerl)
    de knakker; de knul; de kerel; goser; de gozer; de vent

Übersetzung Matrix für Typ:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
figuur Figur; Form; Gestalt; Typ Aussehen; Erscheinen; Erscheinung; Erscheinungsform; Figur; Form; Gebilde; Geist; Gestalt; Haltung; Person; Positur; Statur; Wesen; Wuchs; Äußere
genre Art; Gattung; Sorte; Typ Genre
goser Kerl; Mann; Typ
gozer Kerl; Mann; Typ Bruder; Bursche; Geselle; Kerl; Kerlchen; Mann
individu Figur; Form; Gestalt; Typ Einzelgänger; Einzelne; Einzelperson; Einzelwesen; Figur; Gestalt; Herrschaft; Individuen; Individuum; Mensch; Menschenkind; Person; Sterbliche; Wesen
kerel Kerl; Mann; Typ Bruder; Bursche; Freund; Gatte; Gefährte; Gemahl; Geselle; Kerl; Kerlchen; Kumpel; Mann; Partner; Teilhaber; Weib; männliche Person
knakker Kerl; Mann; Typ Bruder; Bursche; Geselle; Kerl; Kerlchen; Mann
knul Kerl; Mann; Typ Bruder; Bursche; Geselle; Kerl; Kerlchen; Mann
slag Art; Gattung; Sorte; Typ Art; Enttäuschung; Ernüchterung; Faustschlag; Feldschlacht; Gesellschaftsschicht; Handschlag; Hieb; Kampf; Klaps; Klasse; Krieg; Position; Rang; Rangordnung; Rückschlag; Schicht; Schlacht; Schlag; Sorte; Stand
soort Art; Gattung; Sorte; Typ Art; Naturbezüge; Schlag; Sorte
type Art; Figur; Form; Gattung; Gestalt; Sorte; Typ Aussehen; Erscheinung; Erscheinungsform; Gestalt
vent Kerl; Mann; Typ Bruder; Bursche; Freund; Gatte; Gefährte; Gemahl; Geselle; Herr; Kerl; Kerlchen; Kumpel; Mann; Partner; Subjekt; Teilhaber; Weib; männliche Person

Synonyms for "Typ":


Wiktionary Übersetzungen für Typ:


Cross Translation:
FromToVia
Typ gozer geezer — a male person
Typ gast; gozer; vent; kerel guy — man
Typ type type — grouping based on shared characteristics
Typ kerel; makker; vent mec — individu masculin
Typ type type — Qui est caractéristique. Qui est donné comme exemple.

Verwandte Übersetzungen für Typ



Niederländisch

Detailübersetzungen für Typ (Niederländisch) ins Deutsch

Typ form of typen:

typen Verb (typ, typt, typte, typten, getypt)

  1. typen (machineschrijven; tikken)
    tippen; auf der Schreibmaschine schreiben
  2. typen
    eingeben
    • eingeben Verb (gebe ein, gibst ein, gibt ein, gab ein, gabt ein, eingegeben)

Konjugationen für typen:

o.t.t.
  1. typ
  2. typt
  3. typt
  4. typen
  5. typen
  6. typen
o.v.t.
  1. typte
  2. typte
  3. typte
  4. typten
  5. typten
  6. typten
v.t.t.
  1. heb getypt
  2. hebt getypt
  3. heeft getypt
  4. hebben getypt
  5. hebben getypt
  6. hebben getypt
v.v.t.
  1. had getypt
  2. had getypt
  3. had getypt
  4. hadden getypt
  5. hadden getypt
  6. hadden getypt
o.t.t.t.
  1. zal typen
  2. zult typen
  3. zal typen
  4. zullen typen
  5. zullen typen
  6. zullen typen
o.v.t.t.
  1. zou typen
  2. zou typen
  3. zou typen
  4. zouden typen
  5. zouden typen
  6. zouden typen
en verder
  1. ben getypt
  2. bent getypt
  3. is getypt
  4. zijn getypt
  5. zijn getypt
  6. zijn getypt
diversen
  1. typ!
  2. typt!
  3. getypt
  4. typend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für typen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
auf der Schreibmaschine schreiben machineschrijven; tikken; typen aankloppen; aantikken; kloppen; tikken
eingeben typen afstemmen; dicteren; geneesmiddel toedienen; geven; inboezemen; influisteren; ingeven; inspireren; instellen; intikken; intoetsen; intypen; invoeren; souffleren; toedienen; verstrekken
tippen machineschrijven; tikken; typen aankloppen; aanroeren; aanstippen; aantikken; even aanraken; kloppen; tikken; tikken op

Wiktionary Übersetzungen für typen:


Cross Translation:
FromToVia
typen tippen type — to use a typewriter
typen tippen taper — (familier, fr) frapper, donner un ou plusieurs coups.