Deutsch
Detailübersetzungen für Erntegut (Deutsch) ins Niederländisch
Erntegut: (*Wort und Satz getrennt)
- Ernte: oogst; pluk; wijnoogst; opbrengst van gewas; druivenoogst; opbrengst van een gewas
- gut: goed; precies; juist; correct; geweldig; uitstekend; fantastisch; schitterend; groots; voortreffelijk; magnifiek; grandioos; uitnemend; prima; kiplekker; tof; gaaf; mieters
- Gut: terrein; vastgoed; hof; erf; grondgebied; territorium; onroerende zaken; onroerende goederen; heem; vrachtgoed; boerenerf
- ernten: plukken; oogsten; binnen halen; verzamelen