Deutsch
Detailübersetzungen für Lebensfunktion (Deutsch) ins Niederländisch
Lebensfunktion: (*Wort und Satz getrennt)
- leben: zijn; bestaan; leven; existeren; wonen; verblijven; logeren; resideren; onderbrengen; huizen; huisvesten; herbergen; zetelen; accommoderen; gevestigd zijn; onderdak geven; onderdak verlenen; gezeten zijn; onderdak verschaffen; iemand huisvesten
- Funktion: functie; betrekking; ambt; werk; baan; werkplek; werkkring; eigenschap; hoedanigheid
- Leben: zijn; bestaan; leven; existentie; levens; leventje; levensloop; levensweg; levensgeschiedenis; levenswandel